Bonus (Architectenweb magazine 18 juni 2008)

juni 2008

Zorg, liefde, schoonheid en onderhoud: als we ons allen daarvoor zouden inspannen zou het leven een stuk eenvoudiger zijn. Een eeuw lang is de stad het overzichtelijke poppenhuis waar de sociaaldemocratie haar eigen Walden probeert te scheppen en waarbij coalities met visionaire ontwerpers en bouwheren de zichtbare bakens uitzetten. Dat daarbij de werkelijkheid geweld wordt aangedaan laat zich raden.

In de Volkskrant riep projectontwikkelaar Rudy Stroink onlangs op het wederopbouw-denken ten aanzien van de stad achter ons te laten. Deze oproep laat zich illustreren door de huidige beleidslijnen die de stadsbesturen van Rotterdam en Den Haag hebben uitgezet. In de respectievelijke stads- en structuurvisie wordt de concurrentiepositie van de eigen stad politiek correct geformuleerd vanuit de noodzaak het landschap rondom de stad zoveel mogelijk te vrijwaren van bebouwing, zonder ook maar één gram zeggenschap te hebben in het alsnog volplannen van het Westland, de Westergouwe of de Leidse regio. 

Naar de stedelijke bevolking toe wordt de gewenste verdichting gelegitimeerd door te wijzen op de noodzaak het voorzieningenniveau van voldoende draagvlak te voorzien: u heeft meer consumerende buren nodig (verdichting) en buren met een betere baan (herstructurering). Gemakshalve wordt vergeten toe te lichten wat dat beoogde voorzieningenniveau precies inhoudt. Ik kan me voorstellen dat Hagenaars ook kunnen leven zonder Automobielmuseum en dat het met een 16-tal Blokker-vestigingen in Rotterdam wel welletjes is. 

Rudy Stroink wijst op de noodzaak de stad, en de economie ervan, te begrijpen en onze inspanningen te richten op de infrastructuur van de stedelijke regio’s. In die visie is plaats voor de stad, het dorp én het open land. De manier waarop er in ons land aan wordt gewerkt is echter hopeloos versnipperd: een bangelijk en zwak provinciaal bestuur, plus verkokering tussen ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer enerzijds en economische zaken anderzijds.

De stad is sinds de vroege Middeleeuwen een knooppunt van infrastructuur en markt, een knooppunt van economische netwerken waarin de cultuur als vanzelf haar wortels schiet. De stedelijke renaissance die we nu in heel Europa meemaken, in weerwil van alle suburbanisatie, toont aan dat de steden nog steeds de fysieke ontmoetingsplaatsen van die netwerken zijn – internet ten spijt. De kunst is te begrijpen hoe we die netwerken de komende decennia denken te accomoderen. 

Het is dan ook schrijnend hoe de stadsbestuurders van Rotterdam en Den Haag hun masterplannen produceren. De ‘visionaire’ iconen van deze plannen zijn zonder uitgezondering hoogbouwplannen. Naar verluid staan de marktpartijen in de rij om deze op profijtelijke locaties voor ons te ontwikkelen. De wérkelijke markt is echter iets anders dan de markt van bouwheren, industrie en tussenhandel. De werkelijke markt zijn wij allen en onze kinderen, die wel of geen trek hebben om daarvoor straks huur of hypotheek te gaan betalen. Onze bestuurders laten zich eenzijdig informeren, want dichtheid realiseren kan in veel meer stedelijke typologieën dan hoogbouw: elke historische kern van stad of dorp bewijst dat. 

Hoeveel kabinetten al ten strijde getrokken zijn tegen de apothekersbonussen weet ik niet, maar het zou best wel eens vanaf Den Uyl-II geweest kunnen zijn. Die bonussen worden uiteindelijk uit algemene middelen betaald en gaan ten koste van de zorg en liefde voor de patiënt. Als we de economie en infrastructuur van de Randstad op langere termijn kwalitatief veilig willen stellen, moeten we de beste en meest geschikte middelen inzetten en niet teveel geld en aandacht besteden aan de tussenhandel: het gaat om zorg, liefde, schoonheid en onderhoud.