De Waarde van Details

(Gezond Bouwen & Wonen, oktober 2009)

Met het verdwijnen van doortastend samenhangend ruimtelijk beleid van de zijde van de rijksoverheid heeft zich een menigte coalities gemeld om met rijksgelden uiteenlopende planningsdoelen te halen. Delen van de Randstad beconcurreren elkaar en beconcurreren tezamen de (krimpende) rest van Nederland. Een lonkend perspectief of kippendrift?

 

Op de website van de noordvleugel (Noordholland, Flevoland maar vooral Amsterdam) lezen we: ‘De metropolitane strategie is een ruimtelijke investeringsstrategie waarmee grootstedelijke
agglomeratievoordelen (massa, diversiteit en interactie) gerealiseerd kunnen worden, zodat de regio internationaal kan wedijveren met concurrerende metropolen. De kern van de strategie is de ontwikkeling van wervende grootstedelijke vestigingsmilieus in de Randstad, met name in de Noordvleugel en in wisselwerking met de mainport Schiphol.’
En leest U even mee op de website van Zuidvleugel.nl (Drechtsteden, Leiden, maar vooral Rotterdam en Den Haag):
‘Een van de belangrijkste onderdelen in de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel is de ontwikkeling van een metropolitaan landschap. Bij (hoog)stedelijk wonen hoort de mogelijkheid om eenvoudig, snel en comfortabel te kunnen recreëren in aantrekkelijke groene landschappen.’
Noord- en Zuidvleugel-coalities zetten in op het tot Metropool maken van een poly-centrische Randstad en de ruimtelijke middelen die deze transformatie moeten bewerkstelligen worden vrijelijk van elders geleend. Het gemak waarmee deze (sub)urbanisatie zich aftekent lijkt op de schijnbare onvermijdelijkheid waarmee de intensieve veehouderij en de intensieve landbouw het zeventiende eeuwse landschap van het gemengd bedrijf heeft getransformeerd. 
Met hoogstedelijk wonen wordt hier nieuwe hoogbouw in onze historische kernen bedoeld, recreatie is hier gedefiniëerd als fastfood ter vervanging van een maaltijd, als prostitutie ter vervanging van een relatie, als tranquillizer ter vervanging van psychisch welbevinden. 
Bij een dergelijk totalitair tunneldenken kan de natuur geen troost bieden, is de schepping geen bewustmakende, bevrijdende ervaring, is de maat en schaal van de historische stads- en dorpskern geen cultureel ankkerpunt van eeuwenlange accumulatie. En zijn de bewoners geen mensen van vlees en bloed met onvermoede eigen talenten.

Is het toeval dat dit benauwend-totalitaire woordgebruik aan het begin van de 21e eeuw door de sociaal-democratie wordt gebruikt om inwoners te dienen met eenvoudige, snelle en comfortabele recreatie in groene landschappen? Helaas niet. 


Emancipatie, hygiëne, rationalisme.
Met de opkomst van de tuinstad-beweging ontstond er in de negentiende eeuw van de grootschalige industrialisatie een alleszins begrijpelijke stroming om industrie, parken en woonbuurten te scheiden. De historische steden en dorpen zijn gebaseerd op een eeuwenoude, compacte mix van functies die draait om arbeidsdeling en een markt van producten en diensten. De opkomst in die steden van een rokende, stinkende industrie en armzalige, ongezonde arbeiderswijken betekende de doodsteek voor alle stedelijke kwaliteit van de eeuwen daarvoor. Een groene, schone tuinwijk is dan een begrijpelijke idylle.
In Europa opende de negentiende eeuw met zeggenschap en culturele ontwikkeling voor een stedelijke burgerlijke bovenlaag en eindigde zij met de massa-emancipatie van de armsten –door het algemeen kiesrecht en recht op goede huisvesting in te voeren. ‘Zonering’ –de hygiënische scheiding van functies zoals wonen-werken-recreeëren– werd gemeengoed. Het ‘wetenschappelijke denken’ àchter die zonering vormde een eerste stap in een steeds rationeler gestroomlijnd proces van planning, besluitvorming en ontwerp. Het maatschappelijk idee dat iedereen de ‘beste’ oplossing verdiende dwong planning en ontwerp in een rationalistische uniformiteit en gelijkheid. In Duitsland werd in de twintiger jaren ‘wetenschappelijk’ vastgesteld dat alle appartementen onder een hoek van 22 graden met de noord-zuidrichting geplaatst moesten worden. De vensteropeningen werden er ‘wetenschappelijk’ zo ontworpen dat zonlicht alle hoeken van de kamer bereikte omdat men dacht dat hierdoor de eventueel aanwezige tuberkel-bacterieën zouden worden gedood. Veel details en materialen werden ontwikkeld met het oog op eenvoudig onderhoud: glad, kaal, hard en ‘abstract’. In het geval van de ‘Nazorgkolonie Zonnestraal’ in Hilversum heeft het tot een schitterend gebouwencomplex geleid, een monument van het modernisme dat je misschien meer als beeldhouwwerk zult ervaren dan als daadwerkelijk collectief woongebouw. En tuberculose bleek uiteindelijk eerder uit te bannen door de ontdekking van de penicilline dan door de transparante architectuur van Duiker.

Modernisme
Begin twintigste eeuw verbonden intellectuelen avant-garde ontwikkelingen in de beeldende kunsten met ontwikkelingen in de dienende kunsten zoals het industriëel ontwerp en architectuur. De ‘eenheid der kunsten’ stond voorop bij Bauhaus, De Stijl, Art Déco en Streamline. Die eenheid vond haar kleinste gemene veelvoud in ‘abstractie’, in geometrie, in industriële precisie en repetitie en reductie tot het ‘essentiële’ waarmee een universele schoonheid bereikt zou moeten worden. Een geestelijke schoonheidsbeleving die ver af stond van handarbeid en opschoof naar een abstract productieproces, naar hoofdarbeid en naar universele, kosmische evenwichten. En omdat tijdschriften en de fotografie het medium bij uitstek waren om de nieuwe kunsten in beeld te brengen en over te brengen was deze schoonheid geworteld in de grafiek en niet in de bouwkunde, niet in het meubelmakersvak, niet in het ambacht van glazenier, edelsmid, ketellapper of wagenmaker. 
‘Functionalisme’ in architectuur en stedenbouw baseerde zich naar buiten toe op rationalistische overwegingen om tot vorm te komen –het alibi voor een beeldenstorm waarbij alle vorm-traditites opzij konden werden gezet.
En omdat vernieuwing zich altijd aftekent tegen bestaande vormen en gedachten betekende het voor gebouwen dat deze bij voorkeur niet uit de grond moesten oprijzen maar juist moesten zweven en de zwaartekracht moesten tarten. Dat daken bij voorkeur geen kapvorm hadden maar juist plat waren. Dat er bij voorkeur geen trap was die vloeren scheidde maar een hellingbaan die vloeren verbond. Dat gevels geen door pilasters en lijsten geprofileerde composities waren maar gladde materiaalloze vlakken waaruit bandvensters met delicate grafische proporties waren gesneden. Dat een gebouw in principe geen samenstellend onderdeel was van een straatwand die de openbare ruimte vormgeeft maar een vrijstaand, alzijdig object omspoeld door vrije ruimte, door het niets. Dat een nieuw gebouw bij voorkeur vooral de eigenaardigheid van zijn schepper en van het ‘nu!’ moet uitdrukken, een heftig contrasterende modegril zonder ook maar acht te slaan op de buren, de stedenbouwkundige ruimte of het betrekkelijke belang van het gebouw in zijn context.

Overmoed
In de euforie van het de rationele, ‘functionalistische’ benadering om tot vorm te komen zagen stedenbouwers en architecten heel veel over het hoofd. Om te beginnen de gestolde ervaringskennis die als bouwkunde in de vorm van traditionele gebouwen verscholen zit. Typische bouwwijzen met kenmerkende materiaaltoepassing zijn niet zozeer het gevolg van een esthetische keuze maar vooral uitkomst van een ‘trial and error’ proces. Bouwen is kostbaar en duurzame en fraaie constructies zijn dan de betere investering. Locale architectuur is heel vaak een neerslag van locaal voorhanden materiaal (baksteen, hout), arbeidskracht en klimatologische omstandigheden (lichte houten huizen op de slappe bodem van de Zaanstreek). De steile hollandse kappen leiden regenwater snel af terwijl op de vlakke Zwitserse kappen de sneeuw als isolatiedeken langer blijft liggen. 
Veel traditionele constructies zijn bovendien uiterst slim en eenvoudig: door overlap en drukvereffening zijn raamkozijnen en pannendaken waterdicht. De resterende tocht door stookkanalen en langs plinten en balkkoppen is precies genoeg om een redelijk binnenklimaat te verzekeren zonder dat schimmel, rot of een slechte luchtkwaliteit ontstaat. Vooropgesteld dat een cultuur tot in de verre toekomst metselaars, timmerlui, stucadoors en schilders kan voortbrengen is het onderhoud eenvoudig en kunnen alle onderdelen goed nagemaakt en vervangen worden. 
De overmoed om hele steden op te trekken gebaseerd op de kersverse nieuwe ‘functionalistische’ principes leidde tot wijken waarin tussen de woongebouwen een enorme hoeveelheid open kijkgroen ligt met alle gevolgen van dien. Sociale ontworteling, gebrek aan vestigingsvoorwaarden voor winkels en diensten, onveiligheid, enorme onderhoudskosten en een hopeloos overbelaste verkeersinfrastructuur zijn het gevolg gebleken. De rationalistisch beargumenteerde principes die zo overtuigend leken bleken onvoldoende rekening te houden met menselijk gedrag, met in cultuur verankerde stedelijke conventies van omgangsvormen en ruimtevormen. En veel van die conventies blijken deel uit te maken van veel sterker levende tradities dan gedacht –zo onuitroeibaar als het Sinterklaas-feest, de kerstboom, thee-met-een-koekje, een boeket bloemen voor een zieke –noem maar op.

Maar er is meer. Met het loslaten van de traditionele vormen-canon sloegen architecten zich –al dan niet bewust– een rijke verscheidenheid aan bruikbare architectonische middelen uit handen waarvoor de architectonische taal van het modernisme in een halve eeuw geen adequate vervanging in huis bleek te hebben. Profilering is daarvan een goed voorbeeld. Traditionele raam- en deurkozijnen met kraal en duivejager geven grote en kleine kozijnen details op de maat van je handpalm: als je dichterbij komt komt er informatie bij. Penanten, staande vensters en cordonlijsten geven ritmering en de kroonlijst geeft de aftekening van de gevelcompositie tegen de hemel een elegante toets. De samengestelde kolommen –‘colonetten’– uit de Gothiek maken het mogelijk zware kerkconstructies toch een ranke verschijningsvorm te geven. En –last but not least– traditionele middelen zijn in staat grotere gehelen te ordenen, leesbaar en ervaarbaar te maken: niet alleen in een groot gebouw als een bibliotheek of museum maar ook in de stad zelf omdat alle kleine huizen tezamen het bouwwerk van de stedelijke ruimte vormen.

Harmonie en complexiteit
De traditionele architectuur en stedenbouw is niets meer dan een verzameling werkende uitvindingen. ‘Werkend’ omdat ze zich bouwkundig bewezen hebben en omdat ze architectonisch deel uitmaken van onze rijkdom werkende conventies. We drukken ons er mee uit. Die verzameling kan altijd uitgebreid en verrijkt worden, maar eenvoudig is dat niet. De achttiende eeuwse stadsuitleg met haar toen moderne lijstgevels was destijds een verschraling ten opzichte van de middeleeuwse trapgevels en zeventiende eeuwse halsgevels. Toch vormt deze eenvoudige en flexibele architectuur vandaag de dag de grote, gewaardeerde massa straten, stegen en pleinen die we nu in de historische stads- en dorpskernen vinden. De Jugendstil winkelpuien van rond 1900 werden destijds als vloek in het stadsbeeld gezien terwijl we ze nu als welkome variatie in een straat bewonderen. We zien erin de harmonie in proporties, het ambacht en de materialen in vergelijking tot de negentiende eeuwse houten puien ernaast, we zijn verrast door de aangename complexiteit en de heerlijke vorm. 

Het geaccumuleerde cultureel erfgoed bevat ons cultureel bewustzijn, onze identiteit en is daarmee onvervangbaar onderdeel van een coherente samenleving. Daarbij is het de uitdaging aan onze generatie om de wijken en buurten die nu nog betrekkelijk intact zijn op zo’n manier te verrijken dat we er geen betekenisloze –en dus waardeloze– heksenketel van maken. We moeten daarin verfijning aanbrengen in toevoegingen en veranderingen die de harmonie van het geheel ondersteunt, stap voor stap. Alleen dan kan onze dagelijkse, locale omgeving –thuis, in de buurt, het dorp of in de stad– die rijke achtergrond zijn waarin we ons kunnen ontplooien als persoon,  als lid van een burgerij en dus als wereldburger.

In de debatten over de ruimtelijke ontwikkeling van ons dichtbevolkte land moeten we over concurrentie heen kunnen kijken. De lage landen danken sinds de vijftiende eeuw een groot deel van hun welvaart aan de goede bereikbaarheid van regioos en steden en het delen van elkaars markten en potenties. We moeten een evenwichtige, duurzame economische ontwikkeling bewerkstelligen in Europa en in eigen land, we moeten bouwen in herkenbare, compacte kernen in het landschap. We moeten naar een beleid van overlappende strategieën waarin de kwaliteit van het leven centraal staat: de zorg voor onze omgeving, elkaar, de natuur en tegelijkertijd het respect en onderscheidingsvermogen van regionale kwaliteiten en eigenaardigheden.
Scheiding van functies –wonen, werken, recreëren– is een instrument dat ons eerder in de weg zit dan ons dient. Dat ons eind 20e eeuw mobiliteit, segregatie, onveiligheid en verpaupering heeft gebracht. Recreatie is een onafscheidelijk bestanddeel van het leven zelf, van het dorp, de stad of het buurtschap. Rauwe natuur buiten, het boerenbedrijf, parken, plantsoenen, lanen en tuinen zijn een integraal onderdeel van een gezonde, duurzame leefomgeving. Alleen wanneer planologen en beleidsmakers zich die humanitaire missie ten doel stellen, verdienen ze onze welgemeende belangstelling en steun.


SCALA architecten
peter drijver

 

Illustraties:
De Stier
Oostkerk/Spanjaardstraat Middelburg
Winkelpui
Zonnestraal
Opgeheven vinger wijkgedachte
Almere luchtfoto
Brandevoort
Gorinchem
Vreeswijk
Obrechtstraat

Litteratuurlijst:
Marloes van Haaren, Marinus Oostenbrink: Het Beste Verbeterboek uitg Thoth ISBN 978-90-6868-463-6. Een uitstekend boek dat laat zien hoe waardevolle woningbouw met respect voor zijn vormentaal aangepast kan worden aan moderne comfort-eisen.
Evert Jan Nusselder, Michiel Haas: Handboek Duurzame Monumentenzorg uitg SBR ISBN 978-90-5367-484-0. Een publicatie die de ogen opent voor onvermoede kwaliteiten van oude gebouwen, en die een warme trui bepleit om te kunnen blijven genieten van oude huizen. 
Leon Krier: The Architecture of Community uitg Island Press ISBN 978-1-59726-578-2. Overlappende strategiën met betrekking tot architectuur, stedenbouw ecologie, duurzaamheid, sociale integratie en voorzieningen van de masterplanner van Poundbury Engeland.
Hans Ibelings: Onmoderne Architectuur uitg Nai uitgevers ISBN 90-5662-351-6. Actueel overzicht van traditionele ontwerpen in Nederland en de veelzijdige beweegredenen hierachter.
Roger Scruton: Waarom Cultuur Belangrijk Is uitg Nieuw Amsterdam ISBN 978-90-4680-390-5. Pleidooi om hoogtepunten van onze cultuur bewust in te zetten als ankerpunt van ons handelen.
Joep Dohmen: Tegen de Onverschilligheid uitg Ambo ISBN 978-90-2631-101-7. Pleidooi om authenticiteit te koesteren als ijkpunten die door individuen vrijelijk kunnen worden geinterpreteerd om leven en waarden vorm te geven.

Download PDF