HOOGBOUW EN STEDELIJKHEID

(essay iov Stichting Hoogbouw 2001)

HOOGBOUW EN STEDELIJKHEID “A city is any polity, large or small in size and reach, existing as the locus of politics, and existing because and when politics exists. Because politics is the art of living together, the political forms of cities will differ according to the different forms of the art of living together, and so too will the architectural and urban forms serving that politics. Thus, it is the case that the most important way in which buildings differ from one another is not according to their style, their structural system, their specific functions, or the identity of their designer but according to the political purposes they serve in the city they help form. Cities differ according to the political purposes they are to serve. The ways these purposes are reached differ according to the circumstances of the place in which the city’s citizens pursue the art of living together in politics. Different places necessarily have different circumstances - of climate, materials, and the wherewithal to build, of habits, traditions, and customs. These will colour the form given the purpose of the political life. “    Carroll William Westfall

 

1. Stad, Stedelijkheid

 

Florence, Amsterdam, Venetië, Parijs, New York: zonder overdrijving kan je zeggen dat vanaf de renaissance elke eeuw zijn eigen hoofdstad heeft gehad. Grandioze steden die elk op hun eigen unieke manier maatstaf vormen voor de stedenbouwkundige en architectonische discipline. Steden die elk uitdrukking zijn van culturele bloei, openbaar leven en economische macht. Steden ook die als fascinerend fossiel uit Trias, Jura of Krijt al te makkelijk worden aangeroepen wanneer inspiratie gevraagd wordt voor een hedendaags project. 
We beleven –ondanks de 11e september– een nieuwe jeugd voor de steden; de vraagstelling rond het begrippenpaar Stedelijkheid en Hoogbouw intrigeert dan ook waar het de inzetbaarheid van hoogbouw betreft teneinde het stedelijk voorzieningenniveau en het stadsbeeld te verrijken. Hoge gebouwen als kerktorens bepaalden eeuwenlang het Stadsgesight: het in schilderijen vastgelegde beeld gaf de stad zijn identiteit. De nieuwe wereld schonk ons de Skyline: het panorama dat nog slechts de tussenstand is van ongestuurde particuliere initiatieven –toren erbij, toren eraf. 
In Den Haag is De Resident bijna klaar: een project waar hoogbouw bijdraagt aan de programmatische verdichting van de stad en een zelfbewuste rol speelt in het haagse stadsbeeld. Het sluitstuk hiervan heet Wijnhaven en Richard Meier, architect van het haagse stadhuis heeft een hoogbouwvoorstel gemaakt ter plaatse van twee te slopen ministeries en het woongebouw de Zwarte Madonna. Draagt dit hoogbouwplan bij aan haagse stedelijkheid en verdraagt de haagse stedelijkheid deze hoogbouw?


1.1 De Stad 

Westfalls definitie van de stad begint bij de overtuiging van haar bewoners dat samenleven wederzijds voordeel oplevert en daarvoor dus een organisatie nodig is. Het onderscheid tussen een stad en een dorp is daarmee gradueel en het griekse ideaal van een collectieve verantwoordelijkheid ten aanzien van alle zaken betreffende het stedelijk bestuur is premissie voor economische en culturele bloei. Veiligheid tegen de omringende wildernis, rijkdom aan voorzieningen, onderlinge solidariteit en bijstand, welvaart, cultuur en vermaak vormen de bestanddelen waaruit het wonen in grote dichtheid eeuwenlang heeft bestaan. 

De ideale stad uit de renaissance was in eerste instantie een op elkaar aangewezen bevolkingsgroep in een rationeel ontworpen oorlogsmachine die hen bescherming bood tegen struikrovers en de naijver van rivaliserende steden. In deze veilig omgorde vrijplaats voor economie, cultuur en wetenschap vonden letterlijk alle activiteiten van de burger plaats, uitgezonderd de productie van goederen en landbouwproducten die van elders naar de markten werden aangevoerd. Terwijl ontwikkeling van het platteland stokte bij haar zelfvoorziening kon de markt als bestaansvoorwaarde van de steden uitgroeien tot de oorzaak van haar economische overvleugeling van het platteland. 
In grote lijnen heeft deze situatie voortbestaan tot de stedelijke expansie eind 19e eeuw. Om de stadskern waar eeuwenlang de huizenvoorraad pand per pand vernieuwd, geïntensiveerd en vervangen is en waar op een beperkt gebied alle lagen van de bevolking bijeen woonden werden grootschalige uitleggebieden aangelegd. Elk van deze uitleggebieden –als jaarringen om de stadssingels– heeft een eigen onderscheiden culturele context van stedenbouwkundige en architectonische kaders. Eenzijdige sociale programmering, typologische en morfologische soberheid: van alles is terug te vinden in de arbeidersbuurten, de middenstandswijken, de wijken met beneden/bovenwoningen of portiek-etagewoningen. De 19e eeuwse arbeiderswijken, de 20-40 gordel, de wederopbouwwijken, de sattelietsteden, de brainparken en Vinex wijken definiëren vandaag de schaal van de stadsuitleg en haar functionele en politieke onzelfstandigheid binnen de agglomeratie van de grote stad. 


1.2 Stedelijkheid!

De Forumarchitecten begin jaren zeventig bedoelden er zonder uitzondering de ideologie van de drukte mee: het moest altijd en overal een bonte kermis zijn en het stadsbeeld zou dat moeten dienen. Vandaar de breuk met de kille stedelijke ingrepen van de decennia ervoor. Maar was de angst voor de grote schaal terecht?
Atgets verstilde fotoos van het Parijs van Alphand en Haussmann tonen de schoonheid van de verlaten boulevards, de lege terrassen, de uitgestorven passages. Blijkbaar een sprekend beeld van wat we met stedelijkheid aanduiden zonder dat we de stedelijke drukte die er geaccomodeerd wordt erbij zien. Stedelijkheid heeft blijkbaar werkende conventies geproduceerd van hoe we ons gedragen én hoe de stad zich om ons heen gedraagt. Conventies aan de hand waarvan wij als toerist overal op aarde feilloos het stadscentrum weten te vinden en daar uit de weg kunnen. Waar dat niet meer opgaat staan we als versteend. Fotoos van het Rotterdam van voor het bombardement confronteren ons met een hollandse stad waar alles bekend voorkomt maar ons toch volkomen vreemd is. 

Socioloog Arnold Reijndorp definiëerde de verstedelijking van de naoorlogse wijken als een proces van menging van bevolkingsgroepen en categorieën: heterogeniseren. En een heterogene groep vraagt om duidelijke regels, orde en een omgeving waar die orde te handhaven is. De naoorlogse wijken moeten zich opmaken die heterogeniteit op te kunnen vangen: wonen, werken, recreëren gaan voortaan door elkaar en op plekken waar je het nog niet had verwacht, 24 uur per dag. En het is hierin dat de wederopbouwwijken met hun ‘wijkgedachte’ zo’n breekbare habitat vormen. De conventies van de wijkgedachte –sociologie en ruimtelijke uitdrukking– werden gebouwd in de tijden van wederopbouw, bestedingsbeperking en corporatisme: allemaal zaken waar migrantenjongeren geen voorland hebben.
De historische stad kent een langere traditie van stedelijke ruimtes met elk bijbehorende stedelijke conventies ten aanzien van gebruik, fatsoen en orde. Als het Postmodernisme ons iets heeft bijgebracht dan is het wel dat het ons de arrogantie heeft afgeleerd ten aanzien van wat ons overleverd is.


2. Stadsgesight: identiteit en structuur

Volgens Genesis zou de Toren van Babel een metafoor zijn voor de hoogmoed van de mensen. 
De Toren van Babel werd immers opgericht om identiteit en eenheid van de staat te bevestigen en reikte met haar spits tot in de hemel. God strafte de hoogmoed door de Babylonische spraakverwarring bij de bouwers te stichten. De toren was zo aanleiding de mensen onderling te verdelen en hun enige God te eren.

Een blik over de binnensteden van Gorinchem, van Haarlem of Leiden maar ook van Venetië en Florence geeft een fascinerend beeld van een kudde daken geweid door herderlijke torenspitsen en kerkelijke koepels en daken. De stad is daarmee in parochies en gemeenten verdeeld op een manier die eeuwenlang daadwerkelijk een betekenisvolle en collectieve uitdrukking was van haar identiteit binnen de stadsmuren. De torenspitsen dienden slechts weinig andere functies: als hoog uitzichtspunt werden ze gebruikt bij brandbestrijding, ter verdediging van de stad, ten behoeve van landmeetkunde en als drager van kostbare uurwerken. Het geschilderd stadsgezicht was gezicht en beeldmerk van de stad en hoogbouw was hét middel was om dat beeldmerk te articuleren.
Het web dat Haussmann en Alphand in de 19e eeuw door Parijs trokken viert met nieuwe middelen de positie van de stedelijke burgerij. Het is een netwerk waar de knopen worden gevormd door openbare gebouwen, culturele voorzieningen, markthallen, parken en instituties. Omdat de kwaliteit van Parijs bestaat uit het geheel van deze burgerlijke instellingen is daarbij een kolossaal openbaar netwerk gelegd over de kleinschalige maat van buurten, parochies en faubourgs. Het is de maat en de discrete verschijning in zichtlijnen van deze gebouwen die de stad identiteit geeft: het panorama werd nog bepaald door de spitsen en koepels van de kerken. Eerst met de komst van de Eiffeltoren zou de skyline ontstaan door haar burgerlijk icoon in het traditioneel stadslandschap te dringen. 

3. Skyline: Verovering en Privatisering van het Panorama

Amerika heeft het type wolkenkrabber ontworpen door de europesche horizontale gang te vervangen door een verticale liftschacht met verdiepingen daaromeen. Dit type groeide absoluut anarchistisch zonder enkele zorg voor de stad in het geheel. De enige zorg was om hoger en rijker te worden dan de buurman. Met het ontwikkelen van ons plan hebben wij tegenovergestelde uitgangspunten: 
1. Wij vinden dat elk deel het geheel dient te volgen: de stedebouwkundige opzet van de stad bepaalt het karakter van de bouwwerken; 
2. Wij zeggen ‘bouwwerken’ in plaats van ‘gebouwen’ omdat de nieuwe stad het begrip ‘individueel gebouw’ achter zich moet laten; 
3. Wij zijn van mening dat, zolang de mogelijkheden om vrij in de lucht te zweven niet gecreërd zijn, het natuurlijker is om zich horizontaal in plaats van verticaal te bewegen. Daarom, als in het horizontale vlak op de grond geen plaats meer is om te bouwen, dan tillen wij de nodige gebruiksoppervlakte omhoog op kolommen die dienst doen als een verbinding tussen het horizontale trottoir en de horizontale gang van het bouwwerk. Doel: maximale gebruiksoppervlakte met minimale oppervlakte van de steunkonstruktie. Gevolg: duidelijk onderscheid van funkties. 
Maar is het echt nodig in de lucht te bouwen? In het algemeen niet, er is nog genoeg plaats op de grond. Maar in deze concrete situatie? Wij wonen in steden die lang geleden gesticht zijn. Zij voldoen niet meer aan tempo en behoeftes van onze tijd. Wij kunnen ze echter niet van de kaart vegen en in aangepaste vorm herbouwen. Het is onmogelijk hun structuren en type te veranderen. 
Moskou behoort tot het middeleeuws cirkelvormige stadstype –net als Parijs en Wenen. Haar structuur bestaat uit het Kremlin, ring A, ring B en de radiale straten. Kritieke knopen worden gevormd door de kruispunten tussen de grote radialen (Twerskaja, Mjasnitskaja enz) en de ringen (boulevards). Hier zijn pleinen ontstaan die om het verbetering vragen zonder het intensieve verkeer te belemmeren. Hier is de plaats voor de centrale kantoren en instituten. Mijn uitgangspunten waren de volgende contrasten: 
I. De stad bestaat uit stervende oude elementen en groeiende nieuwe elementen. Dit contrast willen wij meer betekenis geven. 
2. Het bouwwerk zelf moet een goed ruimtelijk evenwicht krijgen als resultaat van contrasterende horizontale en verticale spanningen. Ik wil een nieuwe schaal aan de stad geven waarin men niet meer ‘met de el’ meet maar met honderden meters tegelijk. 
El Lissitzky

De bulk van de Parijse bebouwing kreeg gestalte in het Immeuble Haussmanien, een bebouwingstype van 20 meter hoog dat behalve een menging van functies ook een zekere sociale menging toestond en de voering vormde van de nieuwe brede boulevards. Het is geen toeval dat juist in Amerika Beaux-arts architecten de kans kregen het model van Haussmans Immeuble verder te ontwikkelen. De economische noodzaak om de dichtheid op een beperkt grondoppervlak verder op te voeren transformeerde in enkele stappen het Immeuble uit de Oude Wereld tot de Skyscraper van de Nieuwe Wereld. Was het Immeuble nog een gebouw in een wand, de Skyscraper was een vrijstaande naald waar nog slechts de basis deel uitmaakt van het stedelijk weefsel. Schacht en kroon verbijzonderen zich tot architectonisch icoon van opdrachtgever en architect. De programmatische rijkdom van het Immeuble bleef gehandhaafd: op maaiveld en eerste verdiepingen publieke functies, van winkels tot theaters, daarboven een bijenkorf van individuele huurders in kantoren en appartementen.
Hiermee werd in een geschiedenisloze wereld afscheid genomen van het panorama als uiting van de collectiviteit van de stad; de imposante skyline was domweg het resultaat van een massa individueel nagestreefde ambities. Alleen de curieuze versterkte torenwoningen in San Gimignano zijn de voorlopers van een dergelijke praktijk, inclusief de kinderachtige competitie de hoogste toren te willen bezitten.

3.1 Romantiek en Ratio

Hoewel geregisseerd door bepalingen mbt rooilijnen, bouwhoogten en de toelaatbare bebouwingsenveloppe bleek het particulier initiatief op Manhattan een inspirerend poëtisch beeld op te leveren. In de collages van Paul Citroen maar ook in de filmdecors van Metropolis werd het pandemonium in het stadsbeeld tot expressie gebracht. De sociale stratificatie –de maatschappelijke onder- en bovenbouw– werd door Fritz Lang hieraan parallel gelegd en meer dan zestig jaar later in Blade Runner van Ridley Scott van opnieuw verbeeld. De romantiek van deze beelden –niet wezenlijk verschillend van de middeleeuwse stad– verdeelt tot op de dag van vandaag de harten van modernistische architecten en stedenbouwers. Hun iconen –Plan Voisin, Brasilia, Chandighar, de Unité– verhalen immers ofwel van een doodse repetitie in een straf grid ofwel van geïsoleerde accenten binnen de esthetiek van een totaalcompositie. 
In het betrekkelijk isolement van de russische constructivisten ontwikkelde El Lissitzky zijn Wolkenbügelproject: een late poging om met moderne middelen de collectiviteit in het panorama uit te drukken. Langs de belangrijkste radialen van Moscou zou op de tweede ring om de historische kern een aantal platte gebouwen op hoge poten komen te zweven. Als een kolossale kroon bóven de stad zouden deze gebouwen uitdrukking geven aan het stedelijk collectief en de historische samenhang. Bovendien zou deze kroon –als huisvesting van de nieuwe planningsinstituten van een collectieve economie– het gegografisch kruispunt van de vier windstreken verbeelden waarin de nieuwe sovjetstaten zich uitstrekten: zoals de Barbarossa kroonluchter in Aken de kruistochten van het karolingische rijk verbeeldt. Het spreekt dat Lissitzky’s project science fiction zou blijven: de sovjet-instituties kozen in de dertiger jaren een architectonische uitdrukking die een meer solide verbeelding van basis en bovenbouw kende en zich als een spits in het panorama drong.


4. Stedelijkheid en Hoogbouw: Den Haag

Zoo zijn in Amsterdam successievelijk de reeks gebouwen ontstaan die aan de kop staan van een straat of op den hoek van twee belangrijke straten, of ergens in het midden in een straat zijn gebouwd, die van voldoende breedte is om het gehele gebouw te overzien; gebouwen die reeds van verre zichtbaar zijn, door hunne prestigieuze afmeetingen en den schijn hebben alsof zij geschouderd worden door de kleinere huizen eromheen, en in het ergste geval zich daar in de lucht verheffen door geen banden van nabuurschap en omgeving gebonden, nog minder door eischen van harmonie en stijleenheid, maar vrij van alles, over de daken der kleinere huizen heen, als aristocraten elkander van verre toewenken, en daar hoog in de lucht een onderonsje vormen met de torens en spitsen onzer stadsgebouwen en paleizen.
    uit: Architectura, 1895

Het begrippenpaar stedelijkheid en hoogbouw heeft gezien het voorgaande slechts beperkte raakvlakken. Stedelijkheid heeft enerzijds te maken met de critische massa die draagvlak produceert voor een comfortabel voorzieningenniveau. Anderzijds met de wijze waarop deze critische massa op een overtuigende, karaktervolle manier is geaccomodeerd. Florence, Amsterdam, Venetië, Parijs, New York: elke eeuw heeft zich uitgedrukt in haar eigen eigen hoofdstad. Hoogbouw kan –omdat deze vanaf het eind van de 19e eeuw is ingezet om de dichtheid te vergroten– een bijdrage leveren aan de critische massa terwijl het direct een bestaand stedelijk ensemble beïnvloed. De ontwerpopgave krijgt dan letterlijk meerdere niveaus: hoe staat het gebouw op de grond, wat draagt het gebouw bij aan maaiveld en hoe staat het gebouw in de karakteristieke hoogten van de straatwanden zijn vragen die aan de sokkel gesteld kunnen worden. Tot welke hoogte rijst de schacht, in welke zichtlijnen staat deze en welke relatieve slankheid heeft deze? Op welke wijze tenslotte wordt de toren bekroond, krijgt deze identiteit en op welke wijze is de toren onderdeel van een groter ensemble van torens? Het zijn vraagstellingen die van belang zijn wanneer hoogbouw zich mengt in een overleverd stadsbeeld en stadsgezicht: in het algemeen binnen de context van de historische stads- en dorpskernen. 


4.1 Hoogbouw in Den Haag

Den Haag is in zijn algemeenheid een lage stad; zelfs in de 19e eeuwse arbeidersbuurten waren de straten doorgaans drie lagen met kap: een laag minder dan in Rotterdam of Amsterdam. Het stedelijk panorama werd tot de dertiger jaren beheerst door de spitsen van kerken en openbare gebouwen: de middeleeuwse St Jacobskerk, de 17e eeuwse Nieuwe Kerk, enkele 19e eeuwse kerken van Cuypers en natuurlijk de torens van Ridderzaal en Vredespaleis. In de dertiger jaren startte met de ontwerpwedstrijden tbv de uitbreiding van de Tweede Kamer en de nieuwbouw van het Haagsche Stadhuis een discussie in hoeverre het stedelijk panorama verrijkt kan worden met nieuwe torens die een monumentale aanvulling zouden kunnen vormen in het stadsgezicht. Daarnaast startte met de bouw van Duikers Nirwana buiten het centrum een haagse praktijk van luxe appartementengebouwen. In de haagse binnenstad echter bleef alles tot aan de vijftiger jaren bij het oude. In 1958 echter stelde de Gemeente de Verordening Houtmarkt-Turfmarkt op om de City-ambities van de EMS ontwikkelingsmaatschappij van Reinder Zwolsman te steunen. Deze verordening liet de ontwikkelaar de vrije teugel bij gebrek aan een gemeentelijke totaalvisie of andersoortige inbedding in het geheel van de haagse binnenstad. De stad voorzag vooralsnog grootschalige sanering tbv ontsluitingen en nieuwe kantoorfuncties. Na het geheimzinnige afbranden van het theatercomplex OKenW kon Zwolsman een eerste kantoortoren bouwen: het Transitorium dat inmiddels deel uitmaakt van de Resident. In 1965 werd de Verordening Houtmarkt-Turfmarkt aangepast aan de in 1962 ontwikkelde bouwplannen voor onder meer een toren van 140 meter hoogte aan het Spui.
Na de uiteindelijke afwijzing van dit door de grondspeculant Zwolsman ontwikkelde bouwplan voor deze toren ('Plan Nervi', een vroeg voorbeeld om prestigieuze bouwplannen door internationaal vermaarde architecten te laten ontwerpen) werd de Verordening Houtmarkt-Turfmarkt voor deze locatie na een extreem lange procedure voor de Kroon andermaal gewijzigd. De bebouwingshoogte werd nu gelimiteerd tot 70 meter. De hoogbouwplannen werden uiteindelijk afgewezen omdat geconstateerd was dat deze niet passend waren in het historisch ensemble van de residentie.
Het wekt geen verbazing dat er dus domweg twéé torens verrezen van 70 meter maar nu zonder betrokkenheid van architect Nervi. Een hoogte die nog steeds -en juridisch gezien dus op goede gronden- wordt gehanteerd. 
De opkomst en ondergang van de Verordening Houtmarkt-Turfmarkt is illustratie van de weinig zelfbewuste en weinig sturende verantwoordelijkheid die de stad heeft genomen waar het ingrepen in het stadsgezicht betreft. Dat er twee torens van 70 meter kwamen laat zien dat het stadsbestuur geen initiatieven nam om het bouwvolume ter discussie te stellen.
De Nota  Hoogbouw (REO, 1993) geeft een bijstelling van dit beleid. Inhoudelijk volgt de nota de recente ontwikkelingen in de binnenstad. Allereerst is dat het stopzetten van het Masterplan Spuikwartier/Forum van Carel Weeber waarin na de lessen van ‘Plan Nervi’ wordt ingezet op enkele nieuwe ‘standaardhoogtes’: de ‘standaard’schaal van de warenhuizen aan de Grote Marktstraat (plm 25 meter), een nieuwe ‘hoogbouw’schaal van het blauwe Mercure hotel (plm 40 meter) en het eenmalig voorkomende schaalniveau een naald (van 100 meter). Verder wordt een integrale heroverweging gestart om de aanhechting te herbezien van het Spuikwartier aan de stadzijde: zowel richting station en binnenstad als richting Rivierenbuurt. 
Het masterplan BANK van Rob Krier en de studie Over de Utrechtsebaan hebben geresulteerd in bebouwingsvoorstellen waarin hoogbouw in een strakke massaregie is opgenomen. De resulterende bouwinitiatieven hebben door plankwaliteit en nauwgezette communicatie en PR nu eens niet geresulteerd in de eindeloze juridische patstelling die een eind maakte aan het Plan Nervi. Gerealiseerd werden de overbouwing van de Utrechtsebaan door Nationale Nederlanden, ontwerp Rob Ligtvoet en de VNO toren naar ontwerp Benthem en Crouwel en tenslotte de bebouwing van De Resident door Krier ea.


4.2 ‘Stadtreparatur’

De keuze voor Krier –een man met een uitgesproken visie– was een polemische stellingname mbt de stedenbouwkundige inpassing en hiermee verwierf het plan BANK/De Resident direct sympathie bij media en publiek en afkeuring bij architecten. De publieke roep om de stad te ‘repareren’ werd gehoord. De cityvorming rond het Centraal Station ontbeerde immers een sterke visie op openbare ruimte, op de aansluiting met de binnenstad en ontbeerde een visie op de inpassing van de hoogbouw. Krier ontwikkelde een voorstel om de Resident te ontwerpen als een plak van 6 tot 10 laagse bebouwing van woningen en kantoren waarin de stedelijke ruimte is uitgesneden; daartussen hogere ‘naalden’ met elk een eigen identiteit aan de hand waarvan je je in de stad kunt oriënteren. Het zijn allemaal ‘traditionele’ stedenbouwkundige noties die door Krier opnieuw zijn ingezet en die nog bestonden toen Dudok zijn masterplan maakte voor de omgeving van het Spuikwartier, maar verdwenen waren in de tijd van de objectmatige stedenbouw: Zwolsmans plan Nervi, de ministeries van van Lucas&Niemeijer, het Centraal Station en het Prins Bernardviaduct. 
Weebers Forumplan/Spuikwartier bracht aarzelend de kavelsgewijze bebouwing terug –en daarmee continuiteit van het stratenpatroon–, maar de door Weeber voorgestane bebouwing bestond nog steeds uit objecten ter grootte van een bouwblok: elk blok één gebruik, één opdrachtgever en één individuele architectuur. De Resident biedt de radicaliteit die Weebers Spuikwartier nog ontbrak: de moed en creativiteit om aanvaardbaar de hoogte in te gaan, om straatprofielen met nog ongekende maten te ontwerpen, discipline om de architecten binnen samenhangende themaas te laten werken en de moed om functies in bouwblokken te integreren. Natuurlijk is er ook kritiek op de Resident en veel kan nog beter. Er is op maaiveld teveel ‘doodse’ gevel met technische ruimtes, laadruimtes, transformatoren en wat niet al, veel winkels zijn wat al te benepen zodat een ‘Dudok’ er nooit in zal passen en tenslotte kan architectuur natuurlijk nooit ieders smaak zijn. En natúúrlijk moeten die ambtenaren tussen de middag de bedrijfskantines uit en de stad in. Maar er is een stedelijke menging van gebruik gerealiseerd, er is een architectonische en stilistische samenhang gerealiseerd en er zijn nieuwe stedenbouwkundige ruimtes toegevoegd aan de stad.
Je mocht verwachten dat dit Winning Team  –MAB, Gemeente, Rijksgebouwendienst– zulke lessen heeft geleerd van de Resident: na Dudok, Lucas&Niemeijer, Weeber en Krier zou het plan Wijnhaven sluitstuk moeten gaan vormen tussen binnenstad en Rivierenbuurt. 

4.3 The Missing Link

Wethouder Arend Hilhorst zegt ervan overtuigd te zijn dat de stedenbouwkundige studie Wijnhaven van Richard Meier direct vergelijkbaar is met de Resident van Krier: er komen immers óók terrasjes en straks gaan we de gebouwen misschien ook wel metselen. Natuurlijk is het een stedenbouwkundige studie en is het dus te vroeg is om deze op architectonische uitwerking of suggestie te beoordelen. Hij heeft ook gelijk dat Meiers visie à priori stedelijke functies moest opnemen –een café, een terras, een bioscoop, winkels, woningen enzovoorts. De wethouder opent daarmee alleen niet een fundamenteler stedenbouwkundige kritiek. Meier is gevraagd een stedenbouwkundige visie neer te leggen: wat moet er na Dudok, Lucas&Niemeijer, Weeber en Krier gebeuren op deze landtong die te ondiep en langgerekt is om zich los van de context te  ontwikkelen maar waarop een omvangrijk programma van eisen moet worden geaccomodeerd. Waar behoefte was aan een ruwe schets in krijt of viltstift, blokken piepschuim en een vlammend betoog is door Meier droogjes gereageerd. Het plan lijkt slechts de rationele en ingehouden accomodatie van het programma van eisen en niemand kan Meier betrappen op een samenhangende visie op de kwaliteit van de openbare ruimte, de voorzieningen op maaiveld en de eerste 6 verdiepingen én op een betekenisvolle toevoeging aan het silhouet van het stadsgezicht. Volgens Schmitt is het gebied te klein om nog eens een zelfstandige visie te materialiseren maar dan is het de vraag waarom Meier een plan met zo weinig eigen overtuigingskracht tussen Weeber, Krier, Binnenstad en Rivierenbuurt klemt. Daarom ook moet de vertegenwoordiging van de burgerij de pragmatiek van het plan amenderen. Zo stelt de PvdA dat het plan veel minder mag kosten (nu al!). Het CDA formuleert haar plankritiek scherp door te stellen dat hetzelfde vastgestelde programma van eisen gehuisvest moet worden in een kleiner volume met minder hoogbouw: geen van de raadsleden stelt de voor de hand liggende vraag of de omvang van het programma van eisen niet teruggebracht moet worden. Net als bij de Resident destijds lijkt het alsof noch de Gemeente, noch de Rijksgebouwendienst de hand hebben in de omvang van het te realiseren bouwvolume.

4.4 De Straat

Hoogbouw dient bij stedelijke inpassing op meerdere schaalniveaus ontworpen te zijn: hoe vormen de bouwmassaas de stedelijke ruimten voor de wandelaar en hoe geeft de toren betekenis aan het stedelijk panorama. Rockefeller Plaza is het wereldwonder waar strenge hermetische architectuur en een genadeloze bouwhoogte een wonderbaarlijk aangename openbare buitenruimte maken: het plein is door de bouwvolumes vorm gegeven en het maaiveld is met stedelijke functies bezet. Wanneer het plein klopt en de voet van de hoogbouw staat goed aan de straat dan doet de hoogte er blijkbaar minder toe  –bedenk hoe je loopt langs de Muzentoren op het Muzenplein of de St Jacobstoren aan de Groenmarkt.
Nergens blijkt hoe Meier de steegjes, straatjes en doorsteken een stedelijk profiel met hoge kwaliteit  kan geven. Niet alleen is het aantal dwarsdoorsteken Turfmarkt-Schedeldoekshaven niet toegenomen –ook liggen deze niet opvallend beter dan de huidige. De ‘platte koek’ tussen de torens in krijgt een hoogte van 18 meter. Het is niet duidelijk waarom deze maat is gekozen die geen directe relatie heeft met de context. Met een beetje voorstellingsvermogen is op de compositie als vorming van openbare ruimte veel af te dingen –zoals het steegje dat overbouwd wordt door een uitkragende gehoorzaal. De enige stedenbouwkundig vondst is de vergoting van het pleintje tussen Muzentoren, beide Ministeries en Forumkantoren (kop stadhuis) dat zo een ankerpunt kan zijn voor het plan Wijnhaven. Een vondst die direct teruggrijpt op het oorspronkelijke plan van Jo Coenen voor beide ministeries. De nieuwe cour tussen beide ministeries tegenover Soeters’ Helicon is daarentegen bizar. Deze cour d’honneur -ruimtelijk afgesloten door een overbouwing à la VWS– wordt bovendien verdubbeld met het hoekpleintje aan het Zwarte Water. In plan Wijnhaven staan er straks vijf ministeries op 4 straathoeken waar de Zwarte Madonna nu nog voor enige stedelijke menging zorgt. Een deel van het stedelijk maaiveldprogramma –op straat en in binnenhoven– is op de daken van de ‘platte koek’ geplaatst. Op de wenselijkheid en kwaliteit van een tweede maaiveld is nogal wat af te dingen wanneer dat het programma op straat beconcurreert.

4.4 Panorama

In het gezicht op Den Haag is de Resident een aanwinst: de torens hebben elk een eigen identiteit en hebben toch een gelijke karakteristiek; tussen de torens is net voldoende lage bebouwing om de torens apart van elkaar te zien. De hoogteverschillen, de grondvorm, de bekroning –alles werkt samen. Meiers Wijnhaven lijkt een slagorde van zerken in het panorama: daar zijn de motorblokken van Justitie en Binnenlandse Zaken nog heilig bij simpelweg omdat ze maar met z’n tweeën zijn. Omdat de onderlinge verschillen in het silhouet klein zijn (grondvorm, hoogte, bekroning), omdat er tussen de torens te weining bebouwing rest om enig verband met de stad eromheen aan te gaan zal het project zin het stadssilhouet een ravage aanrichten. 

5. Simcity!

Eerder hebben we hier de vraag opgeworpen welke verbeteringen er voor de stad doorgevoerd zouden kunnen worden wanneer beide ministeries en de Zwarte Madonna nu eens geruimd zouden worden.  
Wat stelt Meiers plan Wijnhaven nu precies voor met betrekking tot themaas op verschillende schaalniveaus zoals die door de Resident verder zijn gebracht: de openbare ruimte, de kwaliteit van de stad op de schaal van de voetganger, de betekenis van de functies op maaiveld, de functies op de eerste 6 verdiepingen en de betekenis van hoogbouw in het stadsgezicht?
Het is juist op deze punten dat in Den Haag een stap gezet had kunnen worden om het stadsontwerp een stap verder te brengen. In ‘Het architectuurloze tijdperk -de torens van Hendrick de Keyser’ betoogt Jan de Heer dat de Amsterdamse kerkspitsen meer een folly van een overmoedig stadsbestuur waren dan uitdrukking van religieuze macht, meer een versiering van het stadsgezicht dan accomodatie van gelovigen. Na de Resident waar een eerste visie is neergelegd mbt de inpassing van hoogbouw in het stadsgezicht is er aan de Wijnhaven een kenas om dit te vervolmaken of ongedaan te maken. Een stad waar de spitsen van de Grote Kerk, het Vredespaleis en het Binnenhof omhoog rijzen verdient een ontworpen panorama.
Plan Wijnhaven van Meier lijkt al te zeer op een compositie van overal inzetbare puzzelstukjes: zoals Simcity zich laat spelen als economisch proces, maar niet als stedenbouwkundig ontwerp op verschillende schaalniveaus.

 

SCALA Architecten
Peter Drijver, Mieke Bosse
   

Download PDF