TRADITION TODAY, HUIG Juni 2008

Door Hannah Schubert, 26-06-08

NTERVIEW MET PETER DRIJVER EN MIEKE BOSSE – SCALA ARCHITECTENOp een bevlogen wijze nemen Peter Drijver en Mieke Bosse deel aan het gesprek over het hoe van traditionalisme. Sinds 1988 leiden ze samen het bureau Scala Architecten. Hun stellingname in het debat over traditionalisme richt zich vooral op de ‘tijdloosheid’ van traditie en vernieuwing, en de bewustwording dat de architectonische discipline rekenschap moet houden met de rijkdom van een historisch gelaagde omgeving, waarin architectuur de stedenbouw ondersteunt. 

 

I

 

 

 

Voor Mieke Bosse komen in het werk met Scala verschillende dingen samen. Scala’s praktijk begon in het kader van de stadsvernieuwing in het begin van de jaren ’80, met de restauratie en ombouw van een groot voormalig fabrieksgebouw in Den Haag.

 

‘Wij komen echt uit de stadsvernieuwing. Veel studiegenoten van ons werkten op dat moment in Rotterdam, en waren met name bezig in het moderne idioom. Wij misschien ook nog wel, maar we begonnen met het restaureren; iets waarvoor we niet waren opgeleid. Hierdoor kregen we te maken met leuke bestaande gebouwen midden in een wijk. Terugkijkend vallen hier wat mij betreft inhoudelijk lijnen samen. Restauratieprojecten openen een heel stuk bouwgeschiedenis en traditie.

Naast veel traditionele bouwkundige zaken -hoe bouw je eigenlijk hoe en waarom zit het zo in elkaar-, hebben we vooral geleerd hoe mensen met hun omgeving omgaan. In onze eigen zoektocht zagen we dat mensen zich hechten aan gebouwen en hun woonomgeving, en dat in gebouwen meer kan dan je denkt qua functies en ruimtelijke indeling. We herkenden daardoor ook de beperking van functionele criteria.

Dat vind ik een enorme winst; we kunnen veel beter beoordelen wat cultureel erfgoed eigenlijk betékent. Daarin ben ikzelf in de loop der jaren veel strenger geworden. Ik vind namelijk dat onze dorpen en steden het hart van ons culturele bewustzijn, van onze identiteit en van ons erfgoed zijn. Zij vormen waar je vandaan komt. Dat heeft zo’n enorme waarde!’

Peter Drijver vult aan:

Deze waarde komt niet alleen voort uit de fysieke expressie van deze gebouwen, maar ook uit de ‘aard’ en hun ‘context’: ze zijn een vehikel waardoor we met zijn allen in de stad kunnen leven zonder elkaar de hersens in te slaan. Als je ’s avonds door Amsterdam over de grachten fietst en je ziet al die verschillende woningen, dan kijk je in de intimiteit van het leven van mensen; die zitten op elkaars lip, maar doen ongestoord hun privéding. Dat doen ze terwijl ze weten dat ze worden omringd door alle andere mensen met hun pleziertjes, hun geluk en ongeluk. Dat gebeurt elke dag weer, en dat is precíes wat de stad kan. Dat heeft niets te maken met het individuele materialisme waar heel veel andere cultuuruitingen voor staan.’

 

Mieke Bosse stuurt aan op een ander onderwerp wat haar betreft samenvalt met het thema traditionalisme: het stimuleren van het eigen woningbezit. Door de veranderende marktverhoudingen komt het traditionalisme namelijk in een ander daglicht te staan, want het begint de markt te domineren.

‘Eind jaren ’80, begin jaren ’90 was het nog zo dat bijna alle nieuwbouw in een moderne architectonische taal werd uitgevoerd. Nu stimuleert de overheid het eigen woningbezit, waardoor de praktijk er heel anders uit gaat zien. Dat mechanisme heeft ons natuurlijk geholpen; modernistische plannen moesten worden herontwikkeld, omdat ze niet verkochten! Opeens moesten projectontwikkelaars en corporaties leren luisteren ‘naar die mensen boerderettes willen’. Er is een enorm arrogant dedain van onze beroepsgroep naar de smaak van mensen. En daar kun je gelijk of ongelijk in hebben, je kunt het die mensen niet kwalijk nemen. Je kunt ze daar niet op afvallen: nooit! En los daarvan, ze hebben de macht want ze kopen anders niet. En dan krijgen wij kant en klare plannen met de opdracht ‘maak eens zo’n leuk geveltje’.’

 

De afkeuring van ‘boerderettes’ en de ‘jaren dertig wijken’ door de professie is opvallend. Desondanks worden deze woningtypes de afgelopen vijf jaar door heel Nederland in grote getale gebouwd– projectontwikkelaars springen immers graag in op wat ‘de markt’ wil. Toch is het, volgens Peter Drijver, bijzonder belangrijk om stil te staan bij de (woon)wensen van mensen, zonder daar een waardeoordeel over te vellen.

‘Het is heel raar dat de architecten die zo’n dedain tentoonspreiden vaak enorm eenzijdig met hun eigen discipline omgaan. ‘Hoe kunnen we de woonboerderij die mensen willen -en dat vind ik helemaal geen vreemd verlangen- ontwerpen zonder dat het een boerderette wordt? Wat is de achterliggende wens van de mensen?’ Het is aan de professie om na te denken over hoe je daar mee omgaat.

Iemand die een woonwens heeft, is nooit suspect. Het feit dat de professie niet in staat is overtuigende voorbeelden aan te dragen die méér zijn dan boerderettes, laat zien dat die professie niet deugt. In Nederland heerst er een natuurlijk productivisme, en in deze dadendrang en het Hollandse calvinisme is er een tendens de schrale keuze te laten prevaleren. Ik denk dat dat helemaal niet hoeft.

In sommige opdrachten lukt het ons bijvoorbeeld om traditionele – 19e eeuwse – woningplattegronden te realiseren, met een ‘brede beuk-smalle beuk’. Dat vergt veel overtuigingskracht naar opdrachtgevers toe, want het wijkt af van de  genormeerde woningplattegronden. Typisch voor een 19e eeuwse plattegrond is dat de woning altijd een relatie met de straat heeft. De detaillering en indeling zijn daarbij cruciaal.

Ook bij de oorspronkelijke dertiger-jaren woningen horen allerlei details: glas in lood in de en-suitedeuren, een bovenlichtje in het trappenhuis, ingebouwde kasten, een vestibule. Dat krijg je nu niet meer; je krijgt aan de buitenkant een rode baksteen, een gootklos die voor het metselwerk ophoudt, en een rónkende, gelikte brochure met allemaal jonge vaders die hun kinderen in het licht van de zon omhoog houden. Van binnen is het spuitwerk, en de raamkozijnen zijn van plastic.’

Mieke Bosse:

‘We hebben projecten lopen met partijen die óók iets leuks willen bouwen, maar die echt worden beknot door de huidige ‘efficiëntie’. Als je daarvan af wilt wijken, moet je op een andere manier beroep doen op je bondgenoten binnen een project. Het wordt daardoor niet persé duurder, maar wel leuker om te bouwen! Dat is een houding, daar geloof ik in. En daarover moet het gaan; je moet zien hoe belangrijk het is om een huis te maken voor een familie die daar gaat wonen, ruzies uitvecht, kinderen krijgt, feesten geeft, eindexamens haalt...’

 

Als de marktwerking dusdanig complex is, dat het moeilijk wordt om goede architectuur te maken met een traditionele uitwerking, hoe ziet Scala dan de toekomst? Mieke Bosse vertelt dat ze eigenlijk helemaal niet optimistisch is over de bouwpraktijk.

‘We hebben nog nooit zo veel geld uitgegeven en geïnvesteerd in het bouwen als in deze eeuw.... Dat vind ik het grootste fiasco van wat ‘wij-die-bouwen’ hebben gedaan. Terwijl als een individu een loterij wint, hij niet denkt ‘nu kan ik eindelijk ook eens mooi modern huis kopen’. Nee, dan kopen ze een mooi oud huis, dat ze desnoods opknappen. Als je daar als architect over nadenkt kun je van schaamte niets meer zeggen. Totdat je in staat bent met al je geld, en al je opleidingen, een wijk, een straat en een woning te maken die mensen wel willen hebben.

Waar ik wél optimistisch over ben, is de wetenschap dat veel slechts op de langere termijn toch afgebroken wordt. Vierhonderd jaar geleden zijn ook veel slechte dingen gebouwd; die zijn vergaan. Er blijft maar heel weinig staan van wat er gebouwd wordt; schoonheid overwint.’

 

Wat is dan het grote verschil tussen de traditionele ambacht, en de huidige architectuurpraktijk? Zouden niet alle architecten in essentie woningen moeten willen ontwerpen, die aansluiten bij de behoefte van de consument? Mieke Bosse licht toe:

Als je in onze Vinexwijken loopt kun je bijna de financieringscategorieën ontdekken. Toen ik onlangs in Poundbury (Dorchester, Engeland) was dacht ik ‘dat is eigenlijk het meest wezenlijke verschil;  je denkt ‘het leven is hier zo gek nog niet! Waarom zou je hier niet blijven wonen?’ Je ziet daar meteen; het is geen doorstoomwijk, het is voor alle inkomenscategorieën, en voor alle generaties. Dat is super; door een wijk lopen en beseffen dat die mensen er willen blijven wonen. De hele opgave van de Vinex blijft karikaturaal omdat er geen voorzieningen zijn. Er staan zes- of zevenduizend huizen zonder fatsoenlijke ontsluiting. Zolang daar geen schooltjes, winkeltjes, kleine en grote kantoren en kinderdagverblijven zijn, blijft het een monofunctionele wijk. Je veroordeelt 7000 mensen om dagelijks in de file te staan! Dat blijft fout, daar kun je eigenlijk nooit de verantwoordelijkheid voor nemen. De simpele new urbanism-eis dat je te voet kunt bereiken wat je dagelijks nodig hebt maken een nieuwe wijk leefbaar. Zelfs als deze lelijk vormgegeven is, dan is de stedenbouw, met zijn straten en pleintjes, toch een goede ondergrond.

 

De nieuwe generatie architecten wordt misschien wat minder rigide in de modernistische traditie opgeleid; er lijkt meer openheid te zijn voor niet-modernistische bouwvormen. Zou het mogelijk zijn, dat er een kentering plaatsvindt? Zowel Mieke Bosse als Peter Drijver antwoorden ontkennend. Peter Drijver:

Ik kan niets zinnigs voorspellen. Maar het onderwijs lijkt me gedomineerd door een media-cultuur die niets toevoegt aan de architectuur en de bebouwde omgeving. Voor een grote onderwijsinstelling als Delft zou het credo moeten zijn; alles kan hier. Als je met 1000 mensen werkt, hoef je geen keuzes te maken. Maar er zijn nog steeds mensen die heel duidelijk op de rem staan. Het is goed dat het onderwerp eindelijk op de agenda staat. De aandacht van de instellingen zoals de Academie in Rotterdam laat zien hoe je binnen een onderwijs instituut de nieuwe lichting kunt beïnvloeden. Rob Krier zei altijd ‘niets is zo leuk als eerstejaars bouwkunde lesgeven’. Die zijn zo onwaarschijnlijk open; derdejaars hebben al vaak een tunnelvisie omdat ze een waardesysteem hebben ontwikkeld van ‘dit is goed, en dit is slecht’.

 

Scala Architecten voert het Nederlandse secretariaat voor Council for European Urbanism (CEU), de Europese tak van het New Urbanism. Mieke Bosse illustreert de gelijkgestemdheid en de huidige praktijk waarin de traditionalisten elkaar ontmoeten, en de beperkte uitwisseling met andere vakgenoten:

‘In heel Europa vindt een herbezinning plaats, al dan niet aangestuurd door de markt. Architecten uit met name Duitsland en Scandinavië, maar ook Portugal, Italië en Spanje zijn ermee bezig. Met gelijkgestemden heb je meteen een gesprek, en dan blijkt dat je onder totaal andere omstandigheden met dezelfde dingen bezig bent. Dat is heel leerzaam. Je bent altijd aan het beïnvloeden, dus als je vraagt; heeft het invloed: zeker. Op déze mensen. Maar uitwisseling met andere mensen? Die heb ik nauwelijks. Zo komen we terug op het onderwijs: ik heb geen idee wat architecten nu écht leren. Ze leren photoshoppen, ‘blobben’. Er is een heel gedoe van media, images, visuals, beeldcultuur. Ik vind dat een volstrekt oninteressante ontwikkeling, ik zie daar geen duurzaamheid in relatie tot onze bebouwde omgeving uit voortkomen. Architecten nu worden opgeleid in overmoed. Terwijl het fout is om te denken in de tijdelijkheid van woningen en gebouwen.

Ik denk dat van alle duurzaamheidscriteria Schoonheid het hardst is. Als iets mooi is, ga je daarvoor zorgen. Deze kamer (in het oude centrum van Den Haag –red.) bestaat nu 500 jaar; die heeft er slechter uitgezien, met tussenwandjes, lager. Maar als kader heeft het genoeg schoonheid; over 100 jaar zal het er ook nog wel zijn.’
Peter Drijver besluit met een korte beschouwing van wat volgens hem de grootste opgave van dit moment is;

‘Wat eerder vandaag dan morgen moet plaatsvinden, is controle op de lagere overheden en hoe er wordt omgegaan met het ruimtebeslag: er moet een economischer ruimtelijk beleid komen dat evenwichtiger is dan het huidige. Als Adriaan Geuze verzucht dat je tegenwoordig op zijn minst 20 minuten in de auto moet zitten om buiten te kunnen wandelen, dan is dat een serieuze waarneming. We hebben een eindeloze zee aan rotzooi rondom het bestaand stedelijk gebied geplempt. Het landschap raak je op die manier kwijt, zoals je historische wijken verliest; je raakt ze kwijt, en je krijgt ze niet meer terug. En dat komt allemaal door overmoed.’