Een forumcommentaar bij de spionagefoto van het nieuwste model Aston Martin luidde als volgt: “Hardly breathtaking, horrible wheels. Although given that Aston’s prime market seems to be people with no taste I see this selling out almost instantly. There are more than enough rappers and premier league footballers to buy this up. Sad to see.”
Eenzelfde hopeloosheid overviel me bij het Googelen van ‘500 jaar Palladio’. Geen Architectuur Lokaal en geen Nederlands Architectuur Instituut dat er aandacht aan besteedt. En dat terwijl Palladio vier eeuwen vóór Mies van der Rohe een ‘international style’ ontwikkelde.
Op 8 november 1508 werd Andrea Palladio geboren als Andrea di Pietro della Gondola. Zijn vrije verwerking van de Hellenistische en Romeinse architectuur tot wat we de ‘Renaissance’ zijn gaan noemen is uitzonderlijk. Palladio trad daarmee in de voetsporen van Leone Battista Alberti en Sebastiano Serlio. Ook vervolmaakte hij zijn eigen interpretatie van de teksten van Vitruvius.
Palladio’s werk werd nadien geformaliseerd tot ‘stijl’, tot het neo-classicisme: een karakteristiek die onrecht doet aan de uitvindingen en vondsten die zijn werk kenmerken. Of het nu de narratieve toepassing van de architectonische orden betreft, de ruimtelijke opzet waarmee het huis op het landschap is betrokken of de gave doorwerking van verhoudingen en het decoratief systeem.
Onze renaissace in de Gouden Eeuw heeft Holland zijn eigen ankerplaatsen en identiteit verschaft: Jacob van Campen, Pieter Post, Adriaan Dortsman, de gebroeders Vingboons, Steven Vennecool, Arent van ’s-Gravezande, noem maar op. Een generatie van 1600 tot 1700 die de Hollandse architectuur internationaal op de kaart zette en richtinggevend was voor twee eeuwen lang bouwen aan steden en dorpen. Die Nederlandse architecten wisten de luxe en weelde van de Italiaanse interieurs te combineren met ingetogen metselwerk en ook nog eens af te stemmen op de beperkte gevelbreedtes in de lage landen. De hele klassieke canon van Lodewijk XIV tot Barok moest op smalle penanten en een geveltop worden uitgedrukt.
Die avant-garde positie zijn we in elk geval aan de bestuurlijke top kwijt geraakt: onze Rijksbouwmeesters en wethouders vinden het ‘interessant’ om de moderne Koen van Velzen het toegangspaviljoen tot Paleis het Loo te laten ontwerpen, in plaats van kundige traditionele architecten als Krijn van den Ende of Diederik Six. Onze Rijksbouwmeesters studeren op de nieuwbouw voor de Hoge Raad in Den Haag en hebben een voorkeur voor een van de zes gesuggereerde grove schoenendozen. Onze Rijksbouwmeesters lijken gemotiveerd door gezond verstand wanneer ze verrommeling van land en erf aan de orde stellen. In werkelijk stellen ze echter een Kim Jong Il achtig centralisme voor. Niks terugtredende overheid. En met succes, want voor hén verontschuldigen de ministers zich voor hun eigen slechte smaak. Van uw en mijn belastinggeld wordt nu door VROM een Gemeenschappelijk Ontwikkel Bedrijf opgezet. Onder leiding van de Rijksbouwmeesters gaat dat de grondexploitatie en vormgeving regelen van de grote locaties die Nederland nog heeft. Want als Katwijk of Wassenaar het voor het zeggen krijgen bij de bebouwing van het voormalig vliegveld Valkenburg dan wordt het misschien wel classicistisch. Of Brandevoort. Aan de markt kan je dat niet overlaten want die heeft geen smaak. Google voor de lol eens wie er gevraagd zijn voor de wedstrijd voor het nieuwe Vredespaleis in Den Haag, goedgekeurd door de gemeente Den Haag en de Rijksbouwmeester. ‘The usual suspects’, inderdaad.