De ondergang van het gebouw voor Bouwkunde van de TUDelft is voor (oud)studenten en (oud)medewerkers in eerste instantie een persoonlijk verlies: een school is voor elk individu een omgeving die veel sporen nalaat. De roemloze ondergang voor het gebouw van architect Boot is niet te vergelijken met elan en extase waarmee eind zestiger jaren het gebouw werd betreden en het gebouw aan de Oude Delft werd achtergelaten. Boot had het gebouw opgezet met goed verlichte, gestapelde dubbelhoge tekenzalen en reeksen kabinetten. In materiaal, proportie en ruimtelijke hoofdopzet was het gebouw een positieve uitzondering op van Eesterens overigens onmenselijke campus in Delft-Zuid. Ook bood het gebouw voor het eerst voldoende ruimte aan het werken in atelierverband, ruimte die in de binnenstad node werd gemist. Maar toen een DDR-filmploeg van Reiss begin 70-er jaren een documentaire kwam maken hoe geweldig de honderden geleverde tekentafels voldeden –hun grootste order ooit– moesten ze onverrichterzake terugkeren: alle tekentafels stonden nutteloos terzijde, werden als prikbord en koffietafel gebruikt of waren opgeslagen in de kelders. Begin 70-er jaren was het onderwijs op zijn kop gezet en de tekenzalen kregen meer en meer het karakter van vergaderzalen. Het gebouw werd uitgewoond door de toename van het aantal studenten en medewerkers en de overmaat in vides en hallen–modernisme vreet ruimte– werd verhokt. Hoe flexibel het gebouw in 40 jaar ook is gebleken, hoe welwillend iedereen met de beperkingen omging, de ruimtelijke hoofdopzet ging van didactische veronderstellingen uit die minder houdbaar bleken dan gedacht.
Binnen de TUDelft is een overmaat aan onderwijsgebouwen, maar geen faculteit zal bereid zijn hun royale behuizing in te ruilen voor iets kleiners ten gunste van Bouwkunde. En dus gaat de faculteit op zoek naar een nieuw gebouw en de voortekenen wijzen erop dat er een ontwerpwedstrijd komt waar met name het gebouwconcept de ontwerpopgave zal beheersen. Het is te hopen dat het College van Bestuur en het Bestuur van de Faculteit zich bezinnen op de gevraagde typologische flexibiliteit teneinde een meer tijdloos universiteitsgebouw te ontwikkelen dat een langere houdbaarheidsdatum heeft.
Het imposante gebouw aan de Berlageweg is nog voor zijn veertigste geveld door een onbenullige kortsluiting: de automaten voor de beroerde koffie bleken de achillespees. De vijftig aangerukte brandweervoertuigen bleken daarbij alle ongeschikt om een brand te blussen in een gebouw van dit formaat en de brandweer verklaarde laconiek dat het verder een zaak van uit laten fikken en de verzekering was. Toen in 2004 de Anna-Amalia bibliotheek van Weimar in lichterlaaie stond hebben burgers in een lange keten zoveel boeken als mogelijk gered: in het nieuwe gebouw voor bouwkunde hoop ik een bronzen wandplaquette aan te treffen die dat zelfbewustzijn in herinnering brengt en prijst. Achter de schermen is door velen gelobbied en druk uitgeoefend om makettes, stoelen, boeken, tijdschriften en kaarten te redden uit het machtige kadaver. Ook waar de brand niet gewoed had en waar zelfs geen waterschade was bleek de brandweer niet bereid het gebouw te betreden en de inventaris veilig te stellen. Pas toen de waarde van de inventaris in klinkende munt werd vertaald (Antiek! Origineel!) is getracht een deel van de inventaris veilig te stellen. Als je je realiseert welke collectie in honderd jaar overdracht van kennis opgeslagen was in de zalen, kabinetten, gangen en krochten van het gebouw dan wordt duidelijk welk werkelijk verlies is geleden. Die geaccumuleerde schat van mentoren en studenten, jongeren en ouderen, vakmensen en leergierigen is een onvervangbaar verlies –geen antiek maar als didactisch materiaal. Een school zonder verleden kan geen toekomst hebben.