Mocht de hongerwinter zich in ons land ooit weer herhalen dan hoop ik dat onze geliefden niet wonen in zo’n nieuwbouwwijk die de bewoners zelfs geen bruikbaar brandhout verschaft. De ecologisch verantwoorde, ‘duurzame’ boarddeuren zijn er immers in een week doorheengestookt en de goeddeels in percelen uitgegeven grond heeft geen noemenwaardig houtbestand in parken, langs lanen en singels. In de huizen zijn in het algemeen geen hoogwaardige materialen of artistieke details meer te vinden die op de zwarte markt een waarde vertegenwoordigen (lood, koper, marmer, beeldhouwwerk of mozaïek). In de hongerwinter werden de bomen in parken gerooid, in de huizen werden de schouwen verpatst, balken en lambrizeringen opgestookt door de weer ingebruik genomen nisbussen en schoorstenen. Toen, even maar, teerden de steden heel anders op de rijkdom van de 19e en 18e eeuwse huizenvoorraad en de vorstelijke grandeur van 19e eeuwse parken.Als een advertentie of brochure het vandaag over ‘duurzaamheid’ heeft, bedoelt ze niet zozeer permanentie of bestendigheid als wel een bijzondere vorm van doelmatigheid. Zo heeft het Delftse kantoorgebouw Project XX in niets meer geïnvesteerd dan in datgene wat zich in 20 jaar gebruikstijd zal hebben bewezen en betaald. Een marktconform kantoor van houten vloeren en kolommen, springwerken van stalen wartels en stangen, kartonnen leidingkokers en enkel glasplaten als gevel. Het ontwerpen en bouwen is er geoptimaliseerd voor de behoeften van vandaag en met de mogelijkheden van de dag. Van alle onderdelen van Project XX staat vast dat ze over 20 jaar kapot of onbruikbaar geworden zijn. Stichting, gebruik, nut, onderhoud, sloop en recycling zijn economisch kwantificeerbare velden in een matrix waarvan een ‘verantwoord’ materiaalgebruik getoetst is. Opdrachtgever en gebruikers van Project XX laten hun kinderen niets na behalve dan dat ze het gebouw straks als gescheiden fracties kunnen aanbieden aan het milieudepot te Delft. Zoals een dakloze elke nacht weer zijn woning samenstelt uit kartonnen dozen, kranten en een jas.Project XX is daarmee een ultieme consequentie van de tunnelvisie waartoe het ‘duurzaamheidsdenken’ in Nederland zich beperkt. ‘Duurzaam’ is daarbij niet iets wat ‘bestendig’ of ‘voortdurend’ is, maar vooral een economisch beheersbaar product waarin zo min mogelijk ‘verspilling’ optreedt. Verspilling ligt sinds het rapport van de Club van Rome als de erfzonde aan de voet van ons schuldbewustzijn. Slechts de architectonische oligarchie van eng-functionalisten en boekhouders is in staat dit telkens weer als stimulans en randvoorwaarde voor een eigentijds en vernieuwend architectonisch concept uit te venten. En met succes. Er is nauwelijks een uitbreidingswijk in Nederland te vinden die aanspraak wil maken op een lange levensduur: noch de infrastructuur, noch de gebouwde omgeving. Zouden die kopers en beleggers zich dat wel realiseren?Investeren in duurzaamheid –met goedkoop geleend geld– heeft echter niets met verspilling van doen, en staat los van andere uitingen van decadentie of hebzucht. Verdubbel de afschrijvingstermijn van een gebouw in plaats van hem te halveren: een Project XXI zal er hoogwaardiger materialen, een echte entree, een gevel en een ambachtelijk detail door krijgen. Het zal een kantoor zijn dat de generatie na ons met plezier in onderhoud neemt zonder de kopzorg om een geschikte ontwerper of bouwer te vinden. Met de sloop van De Knoepert -karikaturale 60er jaren woningbouw enkel om de woningnood op te lossen- is onlangs het besef weer eens geconcretiseerd dat ferme ingrepen onvermijdelijk zijn om dit land a better place te maken. Lichtzinnig tot stand gekomen projecten zonder identiteit en kwaliteit moeten worden omgevormd of gesloopt. Door selectief te vervangen wat ons niet bevalt dragen we bij aan de accumulatie van dat wat onze omgeving is: de vrucht van de generaties voor ons. Project XX heeft in dit verband slechts waarde als anekdote. Een andere technoloog, Richard Rodgers fantaseerde in 1980 over zijn Lloyds gebouw in London dat het gebouw een duurzame é n een tijdelijke structuur had. Indachtig Habrakens scheiding van drager en inbouw stelde hij voor om het skelet en vloeren te voorzien van een lange afschrijvingstermijn. De toegevoegde torens waarin liften, kanalen en sanitair zijn aangebracht zouden bijtijds –zonder noodzaak tot versnelde afschrijving– van efficië nter installaties voorzien kunnen worden. Dat de torens de beelddragers van het gebouw vormen maakt ze ironisch genoeg permanenter dan welk ander onderdeel van het gebouw ook: dat wordt nog een hele onderhoudsklus.