Hierbij wil ik nog eens terugkomen op die ene zin uit je KOZB rapport -pakweg 1976 op de TUDelft- die om een of andere reden in de stenen tafelen van mijn geheugen is blijven hangen. Volgens het rapport zou het er om gaan "progressieve momenten in de beroepspraktijk maatschappelijk productief te maken".
Mij valt dat niet mee. In de stadsvernieuwing kon je nog voor de hand liggende coalities sluiten met aspirant-bewoners of omwonenden en was er binnen corporaties, wethouders en gemeentelijke diensten een ambitieuze progressieve beweging gaande. Dan is het je verantwoordelijkheid als architect die ambities, het plan en de uitvoering daarvan op koers te houden tot en met de oplevering: op zich levert dat dan een duidelijke vraag aan je expertise en kwalificatie.
De bouw van woningen in de marktsector en de buitengebieden levert een ander beeld. Ook hier bestaat een dynamisch spanningsveld tussen de ambities van gemeentelijke diensten en wethouders enerzijds en ontwikkelaars/aannemers anderzijds. Door het ontbreken van een gebruiker /aspirant-bewoner /woonconsument aan tafel die het product uiteindelijk gaat betalen ontstaan er bij voortduring onduidelijkheden over de programmatische bandbreedte: het bouwen van een huis wordt vertaald naar het dragen van een risico. In het spel om het risico voor de partijen aan tafel beheersbaar te houden is de architect adviseur geworden naast de makelaar, de konstrukteur, de installatie- en kostenadvizeur. De risicodragende partij speelt een kaartspel: in zijn hand een waaier uitwisselbare adviezen waarmee de risicodrager tergend lang kan wachten met kleur bekennen. De opdrachtgever of risicodrager heeft de architect al lang niet meer als vertrouwensman in wiens handen hij zijn lot heeft gelegd, een status die nog slechts voorbehouden is aan die andere zelfstandige beroepen, de chirurg, de advocaat, de notaris of de accountant. De architect is teruggedrongen tot zijn expertise van vormgever, iemand die iets van een gelaat voorziet. De architect is daarmee niet alleen beroofd van zijn middelen -de ruimtelijke articulatie zelfs binnen de beperkte mogelijkheden van een woning- maar ook beroofd van het kontakt met de uitvoering: noch het aanwenden van de kostenvoordelen uit de aanbesteding, noch de productieve wisselwerking in de uitvoering tussen tekenen en maken.
Iemand van het Bouwfonds hield zijn haags gehoor laatst voor te bouwen voor de moderne woonconsument: gewoon iemand die zes keer verhuisd en niet meer honkvast is. Een consument waarbij zijn woning eerder moet meegroeien in zijn "individuele" smaak dan in de practische omvang van zijn huishouden. In een bouwteam -200 kilometer verder - stelde datzelfde Bouwfonds in een 4 kamerwoning een aanrechten te willen hebben van anderhalve meter lang: te groot om een broodrooster neer te zetten maar te klein om af te wassen. Zolang goedkope woningen voor een te krappe markt gebouwd moeten worden hebben de vragers op die markt niets in te brengen. Het Bouwbesluit heeft ongelukkigerwijs een deel van de kwaliteitsnorm juist naar die verhouding op de markt verwezen. Van de zijde van de `woonconsument' is slechts een afwachtende houding te bespeuren. Als je een kopersavond meemaakt waarbij de premie A woningen moeten worden verloot onder de aanwezige echtparen-in-trainingspak-van-22-jaar lijkt het "productief maken van progressieve momenten in de beroepspraktijk" ingewikkelder dan ooit.
Carel Weeber en zijn club hebben hier allemaal misschien geen problemen mee -de hier omschreven status quo is immers voor een belangrijk deel resultaat van het werk van de BNA; voor de inhoud van een vak is het echter desastreus (ben je al naar de expositie van Pieter Post geweest in Teylers? Daar hoor je die malloot van de NAI-Teleac cursus niet over!). We waren dan ook geschrokken van het door Carel Weeber verstuurde acquisitiepakket: in het begeleidende briefje meldde hij dat BNA leden ons hadden geselecteerd om te mogen toetreden tot hun club!
Progressieve momenten in de beroepspraktijk zijn er te over: een goed plan, comfortabele woningen, een werkplek met een goed binnenklimaat, een mooi uitzicht, een overdaad aan details die je pas opvallen als je al wat langer daadwerkelijk gebruiker bent. Maatschappelijk productief maken van die progressieve momenten is een werkzaamheid waarvoor het mandaat van de architect al te zeer is aangetast. Gebruikersorganisaties wenden zich af van de architect als lakei van de opdrachtgever. Naarmate Ruud Brouwers zijngreep versterkt op de ambities van het openbaar bestuur met zijn Teleac/ArchitectuurLocaal indoctrinatie worden de marges smaller. Progressieve momenten in de beroepspraktijk maatschappelijk productief maken -misschien als iedereen dat aan tafel nou eens deed.