Bij het verschijnen van een monografie door Herman van BergeijkPeter Drijver, toespraak bij de presentatie van het boek op dinsdag 26 juni 2007 bij Stroom in Den Haag.
Het is een eer u hier te mogen toespreken bij het verschijnen van de stevige monografie van Herman van Bergeijk over Jan Wils. Het is wat onwennig om dat hier bij Stroom te doen. Stroom dat het estafettestokje heeft overgenomen van het Haagse architectuurplatform Wils & Co, waarvan Jan de Graaf en ik de mede-oprichters waren. We spreken over Jan Wils en juist boven in dit blok woonde de architect Co Brandes, die samen met Wils gangmaker, ambassadeur, intrigant en genie was van datgene wat ontwikkelaars nu de Haagse School noemen.
Iedereen die opgegroeid is in Den Haag is er volledig mee vergroeid, iedereen die er woont is ermee bekend: de donkergroene stalen kozijnen, de smalle betonbanden en een krachtig oranjerode baksteen waarvan de terugliggende lintvoegen het horizontale benadrukken. Mijn oma woonde in Benoordenhout, mijn middelbare school daar was van Jo Limburg en zo zal ieders Haags bestaan ergens een snijvlak hebben met het werk van de Haagse School. Een bouwstijl die intensief verbonden is met de stadsuitleg van Den Haag in de jaren dertig. En net als de neorenaissance is het een stijl die toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking, betaalbaar voor elke portemonnee. Dicht verkavelde portiek-etagewoningen in Rustenburg Oostbroek, waar de woningen zo uitgezocht zijn dat het portiek precies in de as van de straat ertegenover ligt. Rianter verkavelde eengezinswoningen in Oostduin met diepe achtertuinen en bloembakken en voortuinen die de afstand tot de straat bewaren. Een bouwstijl die tenslotte ook voorkomt bij woonhotels en vrijstaande villaas aan lommerrijke lanen in Wassenaar, Waalsdorp, Marlot en Voorburg. Een bouwstijl waarmee lange blokken, hoge torens, platte daken en flauw hellende, bijna oosterse daken mogelijk zijn.
Als je door Den Haag fietst en de jaarringen van de buurten doorsnijdt lijkt de Haagse School een onverwachte revolte in de tijd. De overgangsarchitectuur van de Archipelbuurt gaat geleidelijk over in de neorenaissance van Duinoord om zich te ontwikkelen tot een vrij eclecticisme waar art nouveau en neostijlen elkaar in een heel prettige mix afwisselen. Daarna tref je een dun laagje ‘Um 1800’ aan, zo genoemd naar het boek van Paul Mebes, dat begin jaren twintig in Nederland veel weerklank vond. Maar dan, rond 1925, lijkt heel Den Haag overgenomen door een min of meer consistente bouwstijl van een stoet architecten, meestal afkomstig van de Haagse praktijk van Berlage en Mutters.
Is er achteraf een verklaring te geven voor het enorme succes dat Wils & Co in Den Haag hadden? Allereerst is daar het patronaat van de stad. Het uitbreidingsplan van Berlage en zijn voortdurende supervisie werden ondersteund door de Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting en een krachtige wethouder als Bakker Schut.
Wethouders en stedenbouwers zijn vandaag de dag weinig vastberaden, hoewel onze tijden natuurlijk wel gecompliceerder zijn.
Dan was er het patronaat van nestor Berlage zelf, de Riek Bakker van de jaren twintig. Medewerkers van zijn Haagse bureau mochten hun vleugels uitslaan en kregen een bruidschat mee. Berlage bezorgde Wils de opdracht voor de Papaverhof, Van Eesteren kreeg na diens coalities met Van Doesburg en Wils de opdracht voor Molensloot in Bezuidenhout. Wegerif droeg op zijn beurt het woonhotel aan de Zeestraat op aan Berlage.
Tenslotte was er het architectuurklimaat: Wils, Zwart, Huszar en Buys waren gangmakers in de bonte wereld van film, architectuur, beeldende kunst, kunstnijverheid en stedenbouw.
Onder de gemeentearchitecten die verantwoordelijk waren voor scholen en woningbouwcomplexen waren veel medestanders te vinden, zoals, onder het patronaat van Schadée, Van der Zwart, Van der Togt en Greve. Een belangrijke rol bij de particuliere bureaus speelden de architecten Harry Elte, Duiker en Bijvoet, Herman van der Kloot Meyburg, Johan Buijs, Jo Limburg, Frans Lourijsen, Dirk Roosenburg en Co van Eesteren, maar ook minder bekende architecten als Wouda, Jansen, Buurma, Westerhout, Mertens, Verschoor, Van Eck en Wegerif.
Werd deze architectuur en stedenbouw door een culturele elite aan een onwillige markt opgedrongen, zoals in de jaren negentig van de vorige eeuw nog schering en inslag was? Integendeel, wanneer je de tekeningen van Wils en Brandes goed bekijkt zie je de aandacht voor comfort en de welhaast burgerlijke wooncultuur die ermee gepaard gaat. Bloemperken, bloembakken, veranda’s, loggia’s, bordessen en tuintrappen begeleiden de overgang van het interieur naar de tuin en geven er vorm aan. Het is veeleer gezapig fin de siècle dan de nerveuze drukte van de Großstadt. Voortuinen, voetmuren, vijvers, bruggen, een luifel en vazen begeleiden de bezoeker tot aan de voordeur waar in de traditie van Lambertus Zijl een beeldhouwwerk van Altorf is opgenomen. Ook hier eerder de sfeer van een landgoed dan van een efficiënt woonhotel met centrale stofzuiger en goederenlift.
Wanneer de Haagse School ergens in geslaagd is dan is het wel dat ze de negentiende-eeuwse burgerlijke wooncultuur op een aantrekkelijke manier heeft vertaald in een moderne, door Wright geïnspireerde baksteenarchitectuur. Het maken van die verbinding tussen het moderne van overzee met het burgerlijke alledaagse, zonder in platheid te vervallen, is een wonder waar we vandaag lering uit zouden kunnen trekken.
Deze architecten waren niet bang voor monumentaliteit als je de woonhotels in Den Haag ziet, zoals het luie langgerekte gebouw van Lourijsen aan de Van Hogenhoucklaan en het paleis met toren van Wegerif aan de Zeestraat. En natuurlijk moet je lef hebben en zeker van je zaak zijn om een heel kralensnoer van Wright-huisjes aaneen te durven rijgen.
De Haagse School lijkt een marktidylle die op betrekkelijk moderne leest is geschoeid en daarbij op een moderne schaal is uitgevoerd. De architecten legden een gezonde dienstbaarheid aan de dag waar het wooncomfort van de bewoners in het geding is en namen verantwoordelijkheid voor hun discipline als ontwerper.
Terugblikkend is voor de bewoner de Haagse School de laatste complete architectonische stroming waarbij er voor woningbouw nog harmonieuze continuïteit bestaat tussen het profiel van de laan of straat, het architectonisch detail van de gevel en de interieurafwerking. Plinten, architraven met neuten, suitedeuren met glas-in-loodramen, de gesneden trappaal, perklijsten en een eenvoudig plafondrozet, een teakhouten voordeur met blokjes coromandelhout en een geslepen ruitje. Wanneer die ‘originele details’ er nog zijn hoef je als bewoner aan die woningen weinig meer te doen, eenvoudigweg omdat de architectuur binnen klaar en af is.
Als ontwerpers kijken we vandaag de dag met een enorme jaloezie terug naar die architectuurproductie. Het barre wederopbouw-productivisme heeft ons op een rantsoen gezet van afzichtelijke standaardtrappen, multiplex stroken, vlakke voordeuren, opdekdeuren en plaatstalen binnenkozijnen.
De kloeke monografie van Herman van Bergeijk en 010 geeft inzicht in het werk van een architect die vroeg in zijn carrière door enkele projecten enige wereldfaam verwierf. Ik pleit ervoor dat we de komende jaren de Papaverhof, het Jozef Israëlsplein en het Olympisch Stadion behalve als inspiratiebron ook als meetlat gebruiken.