Duurzaam (Architectenweb magazine 22 december 2008)

december 2008

Het went blijkbaar, de vanuit een helikopter gemaakte beelden van gipsplaten, hometrainers en bankstellen in de branding voor de zuidkust van de Verenigde Staten. Elke orkaan blaast steevast een deel van het Amerikaans vastgoed de zee in, waarna met ondeugdelijke hypotheken weer net iets luxueuzer houten huizen worden teruggetimmerd.
 
Dat duurzaam bouwen ook in de oude wereld een mijnenveld is mag blijken uit de stapels nota’s die over dit onderwerp geproduceerd worden. Daarin wordt het ‘duurzaam bouwen’ weliswaar omarmd (want wie kan daar nu tegen zijn?), maar terloops wordt er een eigen inhoud aan gegeven om de compatibiliteit met het overige sectorale overheidsbeleid niet te verliezen. De gemeente Rotterdam zoekt de duurzaamheid bijvoorbeeld vooral in de inrichting van de buitenruimte en de ‘innovatieve en duurzame architectuur’, die het handelsmerk van de stad moet blijven. Verder wil Rotterdam de hele binnenstad tot ‘lounge van de regio’ maken en ‘cultuurhistorisch erfgoed bij voorkeur behouden’. De permanente evenementenoverlast die dit voor de bedrijven, woningen en winkels in de Rotterdamse binnenstad impliceert, is voor Utrecht juist weer reden tot ingrijpen. In de Domstad heeft men de kwaliteiten van de binnenstad als woon- en werkgebied gelukkig nog niet uit het oog verloren.

De gemeente Den Haag vindt de historische binnenstad duurzaam wanneer ‘de vervoerbewegingen zijn gestroomlijnd’ (verkeersdoorbraken?), wanneer ‘materialen worden toegepast die het milieu zo min mogelijk belasten en hergebruikt kunnen worden’ (wel aluminium, kunststof en glas, maar geen metselwerk en hout dus?) en wanneer de vastgoedontwikkeling multifunctioneel is (parkeergarages met vlakke vloeren, uitzicht en tenminste 2,6 meter vrije hoogte?). Alle binnensteden tenslotte zetten de fietser en voetganger centraal, omdat de luchtkwaliteit er naar Europese maatstaven eenvoudigweg te slecht is. 

Het meest intrigerende aspect echter – het feit dat de binnensteden al generaties lang met kleine aanpassingen aan elkaar worden doorgegeven – wordt in deze opportunistische overwegingen niet betrokken. De werkelijke duurzaamheid van de binnenstad ontgaat ons. Een intelligente studie van FlexusAWC toonde onlangs aan op welke manier die historische kernen van steden en dorpen sinds de industriële revolutie steeds meer de woonkamer of lounge van hun stadsregio zijn geworden. In die beschermde stadsgezichten is op grote schaal huis gehouden om achtereenvolgens de industrie, de warenhuizen, de etagewoning, het autoverkeer, de meubelzaken, de ramsjzaken, kledingwinkels en nu weer het openbaar vervoer te accommoderen. Wat geeft die kernen hun schijnbare eeuwige jeugd, ondanks dat ze gehavend en van hun economische oorsprong vervreemd zijn? Een deel van de verklaring ligt in de authenticiteit die historische kernen hebben. Het is de optelsom van maat, schaal, harmonie, complexiteit, functionele mix, bewandelbaarheid en het feit dat de architectuur er gewoon zichzelf is. De vorm vertelt nu eens níet welke functie er huist of hoe er geventileerd wordt. Generaties die zich niet meer gebonden achten door religie (jaren ‘50), spiritualiteit (jaren ‘60) of solidariteit (jaren ‘70) willen nu individueel hun positie in het leven bepalen en zij formuleren kwaliteit aan de hand van authentieke ijkpunten. Dat gebeurt bij voorkeur aan de hand van authentieke ervaringen en authentieke omgevingen. Wethouders, winkeliers en evenementenbureaus zouden de zinvolle vraag naar die authenticiteit moeten gebruiken om tot werkelijk duurzaam beleid met hun stads- en dorpskernen te komen. In ‘Randstad 2040’ signaleert minister Kramer wel dat oude stadskernen die waarde vertegenwoordigen, maar met haar pleidooi voor hoogbouw in de stad fungeert zij veelmeer als kwartiermaker voor die ontwikkelaars die het uitzicht op de binnenstad maar al te graag te gelde willen maken. Ten koste van de stad.