Hoe echt is echt? The Rovers Register wees na inspectie het met Honda ontwikkelde nieuwe model af. `Dit is geen Rover en de eigenaar ervan kan zich niet bij ons inschrijven' luidde het vonnis. Porsche is dit jaar weer uit de rode cijfers; het enige model dat nog wordt gemaakt is de 911, een doorontwikkeling van de auto die iedereen als Porsche kent. Contax heeft haar spiegelreflexprogramma bevroren en een geavanceerde meetzoeker camera gemaakt die eruit ziet én werkt als een Science Fiction versie van de oorspronkelijke Zeiss Contax. De nieuwe Leica meetzoeker cameraas lijken meer dan ooit op Barnacks oer-Leica. The Beatles komen voor het eerst weer eens met een nieuwe single en de leader van de nieuwe James Bond film is nu eens niet van Maurice Binder maar van de veel jongere Daniël Kleinman -maar wat is die leader authentiek!
In het industriëel ontwerp wordt wel eens badinerend gesproken over het Retro-ontwerp. De hier genoemde produkten zijn daartoe wel allemaal te rekenen maar ze zijn naar uitrusting, technologie en vormgeving een eigentijdse doorontwikkeling waarin bewust het oer-model in leesbaar is gehouden. Dat is de meest heldere definitie van classicisme. En Classicism Sells, tenminste in de niche-markten van het industrial design.
Wat bij het industriëel product nog klip en klaar lijkt, de actualiteit en werkzaamheid van een legitiem classiscisme, blijkt in de architectuur een donkere troebele poel van drijfzand. Hier wordt de dienst uitgemaakt niet door schepper en consument maar door Heemschut, Stimuleringsfonds en NAI. De bond Heemschut wijdde haar decembernummer in het geheel aan het thema `Herbouw of Nieuwbouw'. Zo kan een gat aan het Amsterdamse Oudekerksplein worden gedicht door de -onlangs na brand afgebroken- monumenten te herbouwen. Die monumenten zijn goed gedocumenteerd. Het Kurhaus in Scheveningen brandde binnen een jaar na oplevering af en werd meteen identiek herbouwd; twintig jaar geleden werd het nog eens herbouwd en is daar nog steeds het mooiste gebouw. Sjoerd Soeters heeft voor de genoemde plek aan het Oudekerksplein echter een nieuwbouwproject ontworpen: hij stelt dat herbouw de authenticiteit en historische betrouwbaarheid van de stad onder druk zet. Daar treft hij welgemikt de achillespees van de Heemschutters: hun liefde voor de historische stad is immers niet enkel de verklaarde liefde voor de authenticiteit waar onze beschaving is neergeslagen. Evenzeer is het de verboden liefde voor de harmonie van traditionele architectuur: de betrekkelijke bandbreedte van proporties, konstruktiewijzen, typologieën, decoraties en materialen. Het plan van Soeters kent weliswaar ingrediënten van de historische stad -empireraam, bovenlicht, neggekanten, lijst, vertikaal raam, parcellering, getrapt silhouet, noem maar op- maar deze zijn zonder oorspronkelijke receptuur, syntaxis of architectonische orde toegepast. Soeters veronderstelt klaarblijkelijk dat globale overeenkomst op onderdelen als vanzelf een opname in het stadsbeeld bewerkstelligt: dat een huis met vier aluminium velgen op het dak er een auto van maken. Soeters zet daarmee de authenticiteit van de architectuur onder druk: dat doet hij wel vaker. Heemschut wil niet inzien dat ook de historische stad gewoon als architectuur beschouwd kan worden -als de van Nellefabriek, het Schröderhuis, het Stadhuis op de Dam of Almeres stadhuis van Dam -gewoon architectuur van alle tijden: raam-strek-Mies. Soeters' fictie van historische authenticiteit is -evenals zijn gevelontwerp- een truukje om de Heemschutters de mond te snoeren: bij een gat in de stad gaat het immers practisch altijd om iets anders dan de schrijftafel van Darwin, de divan van Freud, het Achterhuis van Anne of het rode potlood van Lenin.
De historische stad is al eeuwen gelaagd en kan dus alleen worden begrepen als momentopname in eindeloze vervanging en uitbreiding; het is alleen de modernistische breuk met alle traditionele architectuur inclusief haar oorsprong in de tektoniek van hout en baksteen dat er plotseling over authenticiteit en betrouwbaarheid schijnt te moeten worden geneuzeld. De welhaast religieuze treurnis die onze cultuur zich heeft opgelegd om tussen de leftovers te blijven wandelen van het Forum in Rome is hiervoor illustratief. Na 1500 jaar historisch- en ontwerponderzoek is exact bekend wat zoal waar heeft gestaan, maar toch blijft omwille van `authenticiteit' men staren naar de resten van wat de inwoners van Rome gedurende 2 millenia hebben geplunderd. Een bezoek aan het Pantheon -dat wel ongeschonden de tijd heeft doorstaan- geeft een verpletterende indruk van de Romeinse architectonische cultuur; het knekelveld van het Forum is -evenals de adoratie van het geëxplodeerde Atheense Parthenon- een getuigenis van dit autodafé van authenticiteit. De dubbele moraal van de modernisten mag wel hieruit blijken dat koste wat kost het Dresselhuys Paviljoen van Zonnestraal gerestaureerd moet worden. Wat voor Duikers architectuur geldt, geldt blijkbaar niet voor de architectuur van het Oudekerksplein...
`De historische stad' en `historiserende architectuur' zijn als bijbehorend new-speak enkel en alleen denkbaar omdat het modernisme met een dogma zich deze geest uit de fles heeft gepoetst: omdat onze architectonische cultuur het vermogen is kwijtgeraakt de traditionele architectuur voort te zetten. Het Oudekerksplein is voor ons een opgegraven vliegende schotel van een nog onbekende technologie.
Dit is bij uitstek een veld waar een Architectuurinstituut licht in de duisternis moet verschaffen. De architectuurhistorica Michelle Provoost heeft in het boekje Re-Arch in de beste traditie van de traditionalisten het verleden vanuit het heden verklaard: welke vandaag-de-dag door het NAI gesponsorde architectuuropvattingen bieden kansen om tegemoet te komen aan de burgerlijke bezwaren tegen modernisten in de stad? Nergens komt Provoost op het idee tekortschietende modernisten de mantel uit te vegen, te wijzen op tekortkomingen, historisch (on)begrijpelijke simplificaties of oosteuropese bijziendheid. Nergens wordt vanuit de dynamiek van het ontwerpen zelf gesproken omdat die pragmatiek insluit en dus onttrokken is aan het vertoog. Ten aanzien van authenticiteit en namaak wordt Han van Meegeren ten tonele gevoerd: volgens Provoost is het vandaag de dag ondenkbaar dat zijn Vermeer-vervalsingen ooit voor echt zijn versleten. Het is veelbetekenend dat Provoost daarbij vergeet dat juist van Meegeren liet zien dat de ontwerper-vervalser altijd een historicus nodig heeft zoals een dief de heler. Het was immers een kunsthistoricus die veronderstelde dat het bekende oeuvre van Vermeer voorafgegaan moest zijn door werk met eenvoudige bijbelse voorstellingen; van Meegerens vervalsingen verschaften exact waar de historicus om had gevraagd en werden dus voor `echt' verklaard.