Jean Prouvé

(Bouw 4 1991)

Jean Prouvé Constructeur (1901-1984)Onlangs is in het Centre Pompidou in Parijs de tentoonstelling Jean Prouvé Constructeur (1901-1984) gehouden. Deze tentoonstelling, ingericht door Renzo Piano, is een hommage aan de man die als geen ander het industriëel bouwen een gezicht gaf. Niet alleen als uitvinder en ontwikkelaar van lichte bouwsystemen en vliesgevels, maar meer nog als vormgever en architect die met industriëel vervaardigde bouwelementen specifieke en betekenisvolle architectuur maakte. De tentoonstelling die tot eind januari te zien was, gaf een overzicht van zijn oeuvre: huizen, panelen, meubelen en bouwsystemen. Een aantal van zijn gebouwen staan inmiddels op de monumentenlijst, maar restauratie laat op zich wachten; andere gebouwen staan op de nominatie om gesloopt te worden.

  • 2013-11/jean_prouve_clichy (1).jpg
  • 2013-11/Petrol_station%2C_Jean_Prouve.jpg

Jean Prouvé
Jean Prouvé is in 1901 in Parijs geboren, maar in Nancy opgegroeid. Zijn ouderlijk huis vormde een artistiek milieu: zijn moeder musiceert, zijn vader is graficus, beeldhouwer en een van de leidende persoonlijkheden van de artistieke vernieuwingsbeweging rond de eeuwwisseling in Nancy. Op zestienjarige leeftijd moet Jean Prouvé zijn verdere schoolopleiding en aspiraties om ingenieur te worden opgeven vanwege de financiële problemen in het gezin. Hij gaat naar Parijs om een opleiding te volgen in het kunstsmeedhandwerk. In 1923 vestigt hij zich als kunstsmid in Nancy. Uit de jaren twintig stammen zijn eerste meubelontwerpen, en geïnspireerd door nieuwe vormen en technieken uit de vliegtuig- en automobielbouw ontwikkelt hij oorspronkelijke, nieuwe constructies voor meubels en huizen. In de dertiger jaren maakt hij deel uit van de Franse avant garde op het gebied van architectuur en meubelkunst. Na de oorlog is hij twee jaar lang burgemeester van Nancy, als gevolg van zijn rol in het verzet. Begin '50-er jaren groeit zijn werkplaats uit tot een echte fabriek, waar 250 mensen werken waaronder jonge architecten. De fabriek in Maxéville is producent van ramen, gevels, dakplaten en prefabgebouwen én een laboratorium voor nieuwe ideeën waarin een nauwe samenwerking bestaat tussen het bedenken en uitvoeren ervan.
In 1952 wordt Prouvé gedwongen de fabriek zoals hij die had opgebouwd te verlaten omdat hij niet wil buigen voor de eisen van zowel de vakbond als van de kapitaalverschaffers. Vanaf dat moment werkt Prouvé zonder gereedschap en zonder werkplaats nog slechts als adviseur.

In 1981 ontving Jean Prouvé -tachtig jaar oud- de Erasmusprijs voor zijn gehele oeuvre; hij ontving deze prijs als industriëel ontwerper van huizen, waarin schoonheid en constructieve logica samengaan. In Nederland werd ter gelegenheid hiervan een overzichtstentoonstelling samengesteld, en een lijvige catalogus uitgebracht. In tentoonstelling en catalogus werd veel nog niet eerder gepubliceerd materiaal opgenomen en er werden nieuwe aspecten in het werk blootgelegd. De overzichtstentoonstelling ter gelegenheid van de uitreiking van de Erasmusprijs bracht voor het eerst sinds lange tijd Prouvé's werk weer bijeen, en reisde daarna nog langs verschillende musea in Europa. Dat in Nederland in korte tijd zo'n omvangrijke en inhoudelijk diepgravende publikatie uitgebracht kon worden is te danken aan de bijzondere plaats die het werk van Prouvé inneemt in enkele werkverbanden aan de Technische Universiteit Delft.
Een jaar later ontving Prouvé in Frankrijk de Grand Prix de l'Architecture. Sedertdien is het vrij stil geworden rond Prouvé. Aan het eind van zijn leven raakte hij zelf verwikkeld in het getwist rond de plaatsing op monumentenlijst en de broodnodige restauratie van zijn Maison du Peuple in Clichy (1937-1939, met Beaudoin en Lods). In Frankrijk werd een eigen biografie gepubliceerd en een collegedictaat van een van zijn studenten herdrukt. In 1984 overleed Jean Prouvé. Het architectuurmuseum van Bazel publiceerde een tekeningenmap bij de opening van een herdenkingstentoonstelling in zijn overlijdensjaar.

Het verhaal van Jean Prouvé is een prachtig verhaal van een begaafd ambachtsman met een grenzeloos enthousiasme en doorzettingsvermogen. Een enthousiasme dat uiteindelijk botst met de inerte krachten die in de kapitaalsintensieve bouwindustrie werkzaam zijn. Het is ook het verhaal van de ontwerper die eigentijdse oplossingen voor eigentijdse problemen zoekt en denkt vanuit de mogelijkheden die de volledig beheerste techniek hem biedt, onder andere die van het zetten van plaatstaal. Het is dezelfde persoonlijke charme tussen denken en doen die ook uitgaat van het werk van Gerrit Rietveld of het werk van Renzo Piano.

Prouvé in het onderwijs
Al langere tijd neemt het werk van Prouvé een belangrijke plaats in bij het ontwerponderwijs op de faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Max Risselada, docent architectonisch ontwerp en onderzoek, weet nog hoe "Delft" aan -de in Nederland onbekende- Prouvé kwam: "begin zestiger jaren werd Michiel Polak tijdens zijn stage in Parijs door Robert Marchand gewezen op Prouvé's werk". Risselada bezocht Polak weer in Parijs en zo werd Prouvé bij een kleine groep ontwerpers bekend. Kennis van projekten bleef beperkt tot het dokumenteren van enkele gebouwen, en pas begin zeventiger jaren werd in een studiegroep van Harmen de Jong, Berend Sybesma en Max Risselada systematisch alle publikaties van Prouvé's werk verzameld. In korte skripties werden verschillende rode draden in Prouvés werk -spandaken, gevelpanelen, en kernwoningen- op begrip gebracht. Een exkursie werd georganiseerd naar onder andere Nancy waar ook een bezoek aan Prouvé werd gebracht.
In 1964 bracht Prouvé een bezoek aan Delft, op uitnodiging van professor Gout (Bouwmethodiek) en van de Broek.
In de zeventiger jaren was Prouvé door de bouwmethodiek docenten vergeten; de aandacht voor het werk van Prouvé bleef in de ateliers van een aantal ontwerpdocenten. Waarom is Prouvé dan zo bijzonder voor het ontwerponderwijs? Risselada: "Vanaf begin zeventiger jaren werd op Bouwkunde Delft het projectonderwijs ingevoerd. Ontwerpprojekten werden begeleid door mentoren uit verschillende disciplines. De bouwmethodiekbegeleiders stelden zich veelal als adviseur op, en als je een ontwerp had, dan zeiden ze dat je dat wel zus en zo kon doen. Ze kwamen vaak met heel vastliggende ideeën over materialen, konstrukties en hoe het er uit zou zien. Het werk van Prouvé werd ingezet als 'aktie' daartegen: alles wat je over bouwmethodiek kunt zeggen -materiaal, konstruktie, bouwfysika, stabiliteit, rol van architect of konstrukteur- alles is bij Prouvé radikaal anders."
De tekeningen van Prouvé zijn in dit verband opmerkelijk: meestal geschetst vanuit het perspektief tonen deze in één oogopslag het aanzicht, horizontale en vertikale doorsneden. In de tekening is uiterlijk en opbouw en détail te zien. Een eigentijdse tekenwijze die architectuur en uitvoeringswijze begrijpt, zoals Choisy eind vorige eeuw in zijn leerboeken de klassieke architectuur op begrip bracht door formele en konstruktieve orde in één tekening te kombineren, de axonometrie van onderaf.
In 1980 werd een grote exkursie door Frankrijk georganiseerd, beginnend met een bezoek aan de Citroën fabriek en eindigend met een bezoek aan Prouvé in Nancy. De tentoonstelling ter gelegenheid van de Erasmusprijs werd voorbereid op basis van het materiaal dat in de loop der tijd werd samengebracht. Door het speurwerk van Kees Stoop kwam tijdens de voorbereiding nog eens in Nancy een heel tekeningenarchief te voorschijn dat op het nippertje van de vernietiging kon worden gered.
Op dit moment lijkt het werk van Prouvé in Delft vergeten: de Jong en Sybesma zijn er weg, alleen Risselada en van Zwol laten af en toe nog plaatjes zien.

Expositie Centre Pompidou
De tentoonstelling in Centre Pompidou is zorgvuldig samengesteld en er zijn twee uitstekende publikaties verschenen. De tentoonstelling op de entresol is door Renzo Piano ingericht, een architect wiens practische handelen zoveel is beïnvloed door Prouvé. Het was ook Prouvé die als voorzitter van de jury het ontwerp van Piano+Rodgers destijds als winnende plan aanwees voor Centre Beaubourg.
De tentoonstelling is ingericht als verzameling enorme (vlakke teken)tafels met laaghangende lampen. Regisseursstoelen maken het studieuze karakter duidelijk en nodigen uit diareeksen en videoprogrammaas op de in de tafels ingebouwde monitoren te volgen. Veel plaats is ingeruimd voor de meubelen van Prouvé, en twee rekonstrukties van gebouwdelen zijn aanwezig: een deel van het spandak voor de school in Villejuif en een deel van een portaalkonstruktie. Dergelijke rekonstrukties -tot gegoten aluminium knopen toe- zijn het resultaat van een onderwijsprojekt op een aantal LTS opleidingen. Van de getoonde makettes was een groot deel afkomstig uit de kollektie van de TU Delft en destijds gemaakt voor de tentoonstelling in Booijmans; deze prachtige makettes hebben nadien weinig navolging gekregen, zodat in makettevorm niet meer ontwerpen getoond konden worden. Op de tentoonstelling zijn wonderbaarlijk veel tekeningen verwerkt, en hiervoor is een gelukkige keuze gedaan; de tentoonstelling legt hierdoor helaas minder de nadruk op echte konstrukties. Er was bijvoorbeeld geen gevelpaneel uit de vijftiger jaren aanwezig: juist het voorhanden hebben van zo'n voorgefabriceerd geisoleerd gevelpaneel met een omlaagschuifbaar raam en omhoogschuifbare aluminium blinden geeft een overtuigend beeld van de mogelijkheden van industrie en gevelvlak. Laatste punten van kritiek op de inrichting zijn nog de hinderlijke reflektie van de lampen in het glas waaronder de tekeningen lagen, en de geringe ruimtelijke definitie van de tentoonstelling van groepen mensen die tussen enorme tafels door schuiven.

De catalogus in de vorm van een monografie is even toegankelijk als de tentoonstelling zelf. Het boek kent drie delen -essais, het oeuvre, en getuigenissen- met twee hoofdstukken daartussen waarin het werk is gedokumenteerd. Opvallend is de nadruk op de historie, de anekdote, het verhaal; een chronologisch overzicht van het werk waarin technieken of oplossingen zijn gesystematiseerd, is niet voorhanden. Dat laatste maakt het boek op beeldnivo weliswaar aantrekkelijker en toegankelijker dan het Nederlandse boek, maar voor diegenen die willen weten hoe-het-nu-echt-in-elkaar-zit blijven veel vragen onbeantwoord.
Andere koek is de nu herziene uitgave van het collegedictaat van Prouvé.
Prouvé's collegeaantekeningen zijn in het archief nageplozen en geplaatst naast de aantekeningen die twee studenten destijds maakten bij de cursus op de CNAM. Prouvé moet in de collegebanken een boeiend verteller zijn geweest die zijn verhaal spon dóór de ontwikkelingen heen van boerderijen, meubels, autocarrosserieën, bruggen, metro's en hangars. Materiaalgebruik, culturele betekenis ervan in de produktie worden precies behandeld zodat het materiaal een waarachtige ingang voor architectuurbeschouwing wordt. Dit collegedictaat is een mooie aanvulling op de monografie, en een document voor het onderwijs.

High-Tech en de actualiteit van Prouvé
De hernieuwde aandacht in de tachtiger jaren voor traditionele materialen en vormen hebben het werk van Prouvé wat naar de achtergrond gedrukt. Technologie versmalde van universeel uitdrukkingsmiddel tot een vorm-sekte, en sindsdien is High-Tech een zelfstandig sterrenbeeld aan het Postmoderne universum. De protagonisten hiervan bedienen zich blijkbaar liever van het beeld van de Meccanodoos dan van van de beelden die Prouvé ontwikkelde tussen bevallige schoonheid, materiaaluitdrukking en constructie met een onverwachte logica. Vandaar misschien dat het betrekkelijke succes van die High Tech architecten niet heeft geleid tot een razendsnelle hulp-aktie voor het Maison du Peuple, voor de Foire de Lille, voor het Palais des Congres in Royan of al die andere met sloop bedreigde gebouwen van Prouvé. In de wereld van Foster, Rogers, Grimshaw, Cepezed en Benthem-Crouwel lijkt er geen plaats voor geperforeerde panelen, schaalelementen of jukkonstrukties. Hun esthetiek is er een van ordening van stafmateriaal, maar niet van driedimensionale elementen die een vrijere vorm toelaten, en het werk van Prouvé lijkt hen maar ten dele te inspireren.
Piano vormt hierop een uitzondering, maar wie zou hem tot de High-Tech architecten willen rekenen? Het werk van Nouvel schakelt het beeld van de technologie in wanneer dat uitkomt, en legt haar een nieuwe, vervreemde logica op: poëzie zonder rijm. Het recente werk van Calatrava -geen High-Tech maar daar al wel gesignaleerd- geeft een ander beeld van technologie in het Postmoderne tijdperk: niet langer is de efficiëncy van de (eenmalige) produktie van het bouwwerk uitdrukking, maar de elegance waarmee het bouwwerk de zwaartekracht schijnt te overwinnen. Technologie heeft daar nog slechts een schijnbare eigen logica, ondergeschikt aan de logica van het beeld: analogieën met bio-vormen -skeletten, vleugels, maar ook gebalde kracht. Een waardering van vormen die doet denken aan de projekten van Horeau, Nervi, Torroja en -inderdaad- Prouvé. Calatrava werkt op dit moment aan het TGV-station Lyon, en vergelijk dat maar eens met Articons Slotermeer. Een blik op de recente High-Tech projecten in Nederland maakt duidelijk hoe hard het nodig is de taal van de ingenieurs-esthetiek weer uit te tillen boven die van de perfect opgeruimde ijzerwarenhandel en de afgezaagde beelden-statements over transparantie, flexibiliteit, de huid en het vlakke dak. Anders dan de situatie in Nederland leert een blik op recente Franse projekten duidelijk hoe aktueel het beeld van Prouvé daar weer is: er zijn maar weinig plannen zonder vliesgevels, vleugelvormige luifels of zwevende trappen...

Iets dergelijks gebeurde in het meubeldesign waar technologen en Memphis gezamenlijk de meubelproduktie en het industriëel ontwerp uit de vijftiger jaren hebben herontdekt: de meubelen van Charlotte Perriand en Jean Prouvé in het bijzonder. Dat er nu sprake kan zijn van een hernieuwde aandacht voor Prouvé's werk is -behalve aan het Franse chauvinisme natuurlijk- te danken aan zijn herwaardering via het beeld én de ontwikkelingen in het meubeldesign. Prouvé is dus niet zozeer aktueel omdat er zoveel spiegelende vliesgevels gemaakt worden (technologische mogelijkheden), maar omdat zijn meubilair en zijn huizen als deel van de sputnik-stijl een inspiratiebron vormen om een industriëel product haar logische elegance mee te geven (het beeld). Een konstatering die Prouvé zelf treurig zou stemmen: dan is er immers geen verschil met de academische architect die de materie een vorm oplegt, nu eens dit en dan weer dat. De Homo Faber is de pas afgesneden -niet in de laatste plaats door de industrie die bouwcomponenten op de markt brengt. De architect is niet de ontwerper die de verhouding tussen produktieproces en produkt bepaalt. En omdat die bouwcomponenten-industrie zichzelf beperkt tot marketing-technieken hobbelt zij per definitie ver achter de avant-garde aan: de Opel Kadett van nu is een versimpelde Citroën GS van 1972.

Hall du Centenaire
Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van l'Aluminium Français ontwierpen Prouvé en Huguonet een tentoonstellingshal. Deze hal bood niet alleen ruimte aan een tentoonstelling die aan verwerking en mogelijkheden van aluminium was gewijd, maar was daar ook zelf een staalkaart van. Het dak bestaat uit 114 elementen van gevouwen aluminiumplaat van 4 mm dik. Deze elementen zijn samengesteld uit drie stukken en vormen tezamen een als goot uitgevoerde ligger met een verlopende doorsnede, zodat deze in een keer 15 meter kan overspannen. Deze 'goten' worden ondersteund door geëxtrudeerde stijlen; gietstukken verzorgen de koppeling tussen goot en stijl en de onderlinge koppeling van de goten. Tussen de goten is een dakbedekking getrokken van dunne aluminiumplaat.
De gevelbekleding bestaat uit glas en dunne, geperste aluminiumpanelen tussen de geëxtrudeerde stijlen. Het gebouw vormt een kolomvrije ruimte van 15 meter breed en 150 meter lang, en heeft een vrije hoogte van 4.60 tot 7.60 meter. De montagetijd van het gebouw op de Seinekade bedroeg 21 dagen.

Het gebouw werd nadien gedemonteerd en weer opgebouwd als onderdeel van de Foire de Lille, de jaarbeurs van Rijssel. Het gebouw werd hiervoor in verstek verzaagd en in de loop van de tijd voorzien van een voorzetgevel. Toch is de oorspronkelijke gevel en konstruktie nog intakt. Het terrein van de Foire de Lille zal komende jaren worden ontruimd als onderdeel van het TGV tracé. Het moet mogelijk zijn een deel van deze hal te bewaren en voor herbestemmen in Nederland. Gebouwen met verontrustende konstrukties zijn zeldzaam en uiterst leerzaam.

 

 

lijst van illustraties:

1. Citroën Traction Avant 1934, Panhard Dyna Z 1954. Het gelijk van de avant-garde in de auto-industrie: inmiddels worden de meeste autoos opgebouwd uit een zelfdragende carrosserie en een aandrijfaggregaat op de voorwielen. Een combinatie van produktie-efficiency en veilige bruikbaarheid. De carrosserie Monocoque, autoporteuse leidt tot een geïntegreerde konstruktie.

2. Het alphabet van Jean Prouvé:
portaalkonstrukties -portiques
kernkonstrukties -noyeau central
jukkonstrukties -béquille
schaalkonstrukties -coque

3. Geïntegreerde konstrukties: Spandaken van zeer lange, gelijmde houten panelen (Panneau Rousseau) hebben een hoofddraagkonstruktie in het midden, maar belasten de gevelpanelen wisselend op trek en druk. De hoofddraagkonstruktie bestaat uit een ligger, ondersteund door portaal, kern of juk.

4. benzinestation Socony-Mobil: een gebouw als een auto (schaalkonstruktie).

5. drinkhal in Evian aan het meer van Génève: plaatstalen jukken ondersteunen het dak als een opgespannen vlak.

6. appartementengebouw Square Mozart, Paris: gevelementen met omlaagdraaibare ramen, afsluitbare ventilatieroosters, omhoogschuivende blinden die uitzetbaar zijn als markies. Een 2cv-gevel op een flat als een DS 19 (architect Mirabeau).

7.Congresgebouw Royan. Een grote doos, geopend naar het strand waarin de congreszaal en foyer met geperforeerde aluminiumpanelen en glaswand zijn afgescheiden.

8. Pavillion de Centenaire de l'Aluminium.
Als tijdelijk paviljoen opgesteld langs de Seine: een 150 meter lange hal waarin alle bewerkingsmogelijkheden van aluminium zijn gedemonstreerd.

9.. Pavillion de Centenaire de l'Aluminium.
Ontwerpschetsen.

10. Pavillion de Centenaire de l'Aluminium.
Na een kommervol bestaan op de Foire de Lille naar de schroothoop?