In Den Haag werd onlangs een openbare diskussie gehouden over De Stedebouwkundige Methode. Wat wast witter, de greep naar de Metafoor of de greep naar de Morfologie? De Metafoor werd verpersoonlijkt door Ashok Balotra, de Morfologen werden vertegenwoordigd door Rein Geurtsen. Hiertussenin -verreweg de aantrekkelijkste positie- verbeeldde Hans van Beek de Architectuur.
Jan Heeling had het vroeger over een pollepel in het landschap en Carel Weeber over een paperclip in een havengebied: de vormovereenkomst was daarmee weliswaar verklaard, maar de architectonische uitwerking of stedebouwkundige samenhang was nog een open vraag. Zo open zelfs dat bij gereedkomen van het project de vraag leek zoekgeraakt. De kwaliteit van Balotra's werk ligt niet zozeer besloten in de vorm-uitkomsten: de obligate cirkels, lijnen en slingers heten bij hem alleen anders.
Juist daarin schuilt hun kracht: door gebieden te laden met naar elkaar verwijzende metaforen wordt een beeldenstroom opgeroepen waarop alle ontwerpers ná stedebouwkundige Balotra zullen moeten reageren. Bij Weebers plan voor de Venserpolder werd een dik spelregelboek meegegeven aan de architecten, bij Koolhaas' IJ-plein werd de beeldentaal van het modernisme aangereikt. Balotra neemt de magie als toverstaf om de VSEB's tot leven te wekken.
De wijk Kattenbroek in Amersfoort is inmiddels in uitvoering, en geldt als het voorbeeld van een dergelijke werkwijze. En eerlijk gezegd had hier allemaal veel meer gekund. Dat ligt niet aan de metaforen van Balotra ("het masker", "de ring", "de laan der hoven", "de kreek", "de verborgen zone"). Een aantal hiervan volgen de aanwezige geomorfologie (kreek, bos), een aantal komen uit bestaande bebouwingstypes (boerderijen) die rijmen op de omringende weilanden, en een aantal volgen de (gratuite) fantasie om een zekere rijmende differentiatie in het gebied te krijgen. Metaforen worden te hulp geroepen om een beeldenstroom op te roepen bij alle betrokkenen in het verdere bouwproces, maar ook om verschillen in plekken te garanderen. Het betreft immers een enorm uitbreidingsgebied waar juist de programmatische en historische grondslagen voor een vanzelfsprekende differentiatie ontbreken. Over de juistheid van de architectenkeuze in Kattenbroek kan iedere bezoeker zich een oordeel vormen: de beperkte budgetten voor uitbreidingsgebieden kunnen weliswaar een beperking zijn, maar geen excuus. De uiteindelijke differentiatie in de woonkwaliteit lijkt zich te beperken tot discutabel geschuif aan gevels, zonder dat de metafoor een magie aan de woning zelf geeft.
Zoals een metafoor kan worden ingezet om de neuzen de juiste kant op te krijgen, zo kan een morfologische studie zicht geven op zinvolle en betekenisvolle ankerplaatsen voor een plan. Verborgen in historische procedures en ontwikkelingen, verborgen in het kaartbeeld geeft zij haar geheimen maar moeizaam prijs. Resultaat is doorgaans een hoeveelheid materiaal die ook als zelfstandig studieresultaat bevredigend is. Vandaar dat het heel goed mogelijk is ontwerp en morfologisch onderzoek te scheiden. Immers, het ontwerp zal de wijze moeten definieren waarop zij in de morfologie eventuele ankerplaatsen herkend en oppakt. Morfologische studie kan zo een manier zijn om de eigenwijsheid van elke plek te onderzoeken. Kortom een uitstekend startpunt om metaforen te verankeren.
Op de discussieavond ontstond in de zaal al snel een karikatuur van de beeldenrijkdom die Balotra zou achterlaten temidden van laai-end ent-hou-sias-te ontwikkelaars en ambtenaren. Geurtsens karikatuur werd daarentegen de preciese professor, waarbij alles beargumenteert moest worden en poëzie de kop ingedrukt zou worden. Gelukkig kon van Beek als De Architect de ontknoping melden: gelijkstand, en allebei een aanvulling op elkaar.
Te hopen is dat zich in den lande eens een project voordoet waarbij beide invalshoeken elkaar aanvullen: een wijk met een specifieke grondslag, een betekenisvolle samenhang, en architectuur met een oppervlak waaraan herinnering en fantasie van de bewoners als vanzelf blijven hechten.