Er is gesuggereerd om het Nationaal Museum voor Historie en Democratie te vestigen in een van de topmonumenten die ons land kent. Gouda, Leiden, Den Haag, Utrecht, Amsterdam, Rotterdam en Leiden beschikken tenslotte elk over een beul van een kerk in de binnenstad die er ronduit om vráágt intensiever te worden bezocht. Het Paleis op de Dam, als stadhuis uitdrukking van een van onze culturele bloeiperioden, is ook als mogelijkheid genoemd. Toch mogen we blij zijn dat minister Plasterk daar geen gehoor aan heeft gegeven: als er behalve architecten één beroepsgroep aangewezen moet worden die bewezen heeft het erfgoed te kunnen mishandelen, dan zijn het wel museumdirecteuren.
Natuurlijk, een museumdirecteur moet zich in zijn korte carrière profileren door expositie- en aankoopbeleid, reorganisatie en personeelswisselingen onder conservatoren. En natuurlijk, als museumdirecteur zet je jezelf het sterkste neer door – bij voorkeur uitgedost als artistieke kwibus – een voor de plek onbekwame architect te vragen je gebouw te veranderen of uit te breiden.
Bij het NHM ging het tussen de blob van Liesbeth vd Pol, naar verluidt een Hollandse leeuw, en de parkeergarage van Francine Houben – zelf zag zij er een toren in. Nu Plasterk zijn kwartiermaker heeft aangesteld, lijkt het me een gepast moment zowel de minister en Jan Vaessen, directeur van het Openluchtmuseum, een dringende suggestie te doen. Kies een capabele restauratiearchitect en verzamel in den lande net zoveel monumenten als nodig die op de nominatie staan om te worden gesloopt. Herbouw deze vervolgens op een grote holle terp waarin het NHM is opgenomen, en voilà. Ik weet nog wel een paar ge-wel-di-ge wederopbouwkerken en fabrieksgebouwen.
Nog niet zo heel lang geleden was het Tropenmuseum een vergeten burcht: bij een bezoekje liep er iemand met je mee die het licht in de zaal bediende, de lakens van opgezette zebra’s wegschoof en de deuren weer achter je afsloot. ‘Conservator’ was een rol die erg letterlijk werd opgevat. Na de Kunsthal en de Museumnachten wordt daar in het veld heel anders over gedacht. In deze tijd van ‘eigen broek ophouden’ is de conservator in de rol van circusdirecteur gekropen, die drommen publiek allerhande attracties voorschotelt. Belevenis, ‘experience’, is het sleutelwoord en voor de media betekent dat ‘branding’, ‘lifestyle’ en ‘identity’. Dát museum is niet langer een tempel der muzen, het is een attractiepark waar je overal aan mag zitten, waar de kinderen beeldhouwwerk als klimtoestel gebruiken en waar volwassenen het lege glas kringen laten maken op 18e-eeuws meubilair.
Natuurlijk mag een muzentempel, een traditioneel museum, worden aangevuld met een dynamischer expositie van dingen van alledag. Maar als je tentoonstellingen over auto’s, porno of robotspeelgoed wilt organiseren en dat wilt presenteren als verlengstuk van onze cultuur, dan vraagt dat een eígen domein. Als je dat de Schamhartvleugel van het Haags Gemeentemuseum in sleept en meent daar het hele jaar door een billboardreclame op te kunnen hangen van honderd vierkante meter, dan getuigt dat van bar slechte smaak van een zichzelf overschattende koopman. En wat voor van Krimpen geldt, geldt voor zijn collega’s van het Mauritshuis en Museum Het Paleis: onder banieren en reclame bedolven toparchitectuur. Wat particulieren in monumenten en beschermd stadsgezicht terecht niet mogen, is culturele instellingen wel toegestaan omdat die nu eenmaal zielig, armlastig en tot nut van het algemeen zijn. Kortom, dezelfde larie als waarmee de steenrijke wereld van onderwijs en volkshuisvesting zich profileert om hun belangen in het onevenredige te bevechten.