In een land waar de minister-president zegt een beter idee te hebben over de vórm van onze kustverdediging dan de voor Rijkswaterstaat verantwoordelijke minister is het bal. Het is niet meer de elegante ingenieursesthetiek van Blanken, Lely, Emmen of Roosenburg die ons bescherming moet bieden, maar de iconografie van een tulp, een oranje leeuw of desnoods een zak friet. Waar komt deze bestuurlijke overmoed vandaan? En waarom nemen professionals niet hun verantwoordelijkheid en bevechten ze hun discipline, hun vakgebied en de traditie ervan?
Illustratiever nog is de Monumentenzorg. Okee, Plasterk heeft samen met de Rijksdienst RACM eindelijk een lijst geproduceerd. De lijst van voorgedragen monumenten heeft een wat infantiele ordening: productie, onderdak, herdenking, verzuiling en verzorgingsstaat. Onder dat laatste thema is het voormalige stationspostkantoor in Den Haag van rijksbouwmeester Kees Bremer geplaatst. Dit gebouw (gebouwd tussen 1938 en 1946) heeft een expressionistische, gladde vorm en is feitelijk een verticaal gestapelde postsorteermachine met een kantoorvleugel. De op de bovenste verdieping aangeleverde post werd met behulp van mens- en zwaartekracht door verschillende buizen uitgesorteerd naar nationale en lokale bestemmingen. Op de begane grond werd de post uitgereden en met auto, solex en fiets op het juiste adres bezorgd. Het gebouw ontleent zijn kracht aan zijn ‘on-Nederlandse’ stroomlijn, het helikopterplatform op de bedrijfskantine, de vrijwel geheel uit glazen bouwstenen opgebouwde lichtdoorlatende huid, de beelden van Hildo Krop en de luifels op het niveau van de wandelaar.
Het is de zoveelste terechte aanwijzing tot beschermd monument, die weer de vraag oproept hoe deze buiten gebruik gestelde sorteermachine herbestemd moet worden. KPN en gemeente Den Haag zouden als rentmeesters hun verantwoordelijkheid kunnen nemen door hier professioneel ontwerponderzoek te laten doen. Zonder die vraag verder ook maar voor te leggen aan Monumentenzorg (noch aan de Rijksdienst, noch aan de gemeentelijke afdeling) heeft wethouder Norder de uitkomsten al in klinkende munt vertaald in zijn zojuist gepubliceerde ‘Gebiedsvisie Hollands Spoor en omgeving’. Het gebouw van Bremer wordt hierin omschreven, de voorbescherming ingevolge de Monumentenwet wordt genoemd en ‘bij het ontwerp dient men respect te hebben voor de monumentale waarden van het bestaande pand’. Uitgangspunt is vervolgens een ‘hoogwaardige renovatie’ en om dat ‘haalbaar te maken’ – de laatste renovatie dateert alweer van 1995 – is het ‘opplaatsen van een volume op het huidige gebouw het uitgangspunt’. Gemakshalve wordt het bouwvolume in hoogte verdubbeld wat ‘geen consequenties heeft voor de bestaande fundering en betonconstructie van het monument’. Ook moet het nieuwe volume, dat het monument in een klap degradeert tot een gladde sokkel, ‘wat vorm en schaal betreft niet domineren of concurreren’. Het is onbekend hoe het parkeren ten behoeve van de 32000 vierkante meter horeca en kantoren moet worden opgelost.
De raadscommissie heeft in besloten vergadering de financiële paragraaf met instemming verwelkomd. Wethouders blijken zo in staat met inconsistente retoriek monumenten te kunnen pimpen en verkrachten. Van de monumentenzorgers weer geen woord. Met hun instemming werd Badpaviljoen Domburg ‘gerestaureerd’ door er een verdieping of wat op te zetten en binnenkort mag van hen ook de Droste fabriek in Haarlem worden opgetopt. Alsjeblieft Ronald, geef die monumentenzorgers een schop onder de kont en geef ons weer wat meer ‘Zonnestraal’ restauraties die het monument écht respecteren.