Nederland Nu Als Ontwerp, de Vierde Nota Extra, Het Keijenbergcongres en de nota Milieu en Economie: planologen, ontwerpers, bestuurders en ecologen hebben er een hele kluif bijgekregen. De investeringsplannen van de rijksoverheid voor de infrastructuur -polis tegen een zg ‘Jutlandisering’- en milieumaatregelen als het afremmen van het forensisme lijken spraakverwarringen te hebben opgeroepen. De noodzaak wordt geconstateerd om de mobiliteit te beheersen teneinde de ruimte-, tijd en energieverslindende infrastructuur te kunnen proportioneren.
Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat deze maatregelen strijdig zijn met de ecologische waarde van ons land als biotoop en strijdig met de te respecteren wens naar een huis met een tuin.
Na de twijfels over de maakbaarheid van de samenleving lijken we aan de marges te zijn gekomen van de ruimtelijke sturingsmiddelen waarover een overheid beschikt. Alle rationele overwegingen die bij de minister tot het concentratiebeleid van Vinexlocaties hebben geleid worden bij voortduring binnen verkokerde wetenschapsopvattingen aangevallen. Zo zou het Groene Hart het niet waard zijn om behouden te worden omdat het een té eenvormige biotoop van graslanden is. Het zo beschermde boerenbedrijf zou ook nog eens een bedreiging vormen voor resterende weidevogels, dieren en insecten. Zo zou de typologie van een huis met een tuin, een parkeerplaats ervoor en een steigertje erachter zó dwingend zijn dat enorme arealen hiervoor dienen te worden vrijgemaakt. Allemaal constateringen dat het in Nederland nooit wat wordt: voor de biologen zal Nederland nimmer de biodiversiteit van het Amazonegebied evenaren en voor tweeverdieners evenaart het nimmer een Zuidfranse camping.
De geconstrueerde tegenstelling tussen de natuur van het polderlandschap en de cultuur van suburbia is juist daarom niet relevant omdat het nog maar de vraag is of suburbia het enig alternatief is voor het groene hart en wat men onder dat suburbia verstaat. Als het erom gaat uitspraken te doen over de nederlandse ruimtelijke orde, huisvesting en economie is het de vraag hoe door te bouwen op de ondergrond waar Jan Blanken, Leeghwater en Lely zijn opgehouden. Het is te meer verbazingwekkend dat stedebouwkundig ontwerpers al hun spreektijd, overhead-sheets, schetsrollen en carroussels vullen zonder ook maar één keer het stichten van steden en dorpen te noemen -stedebouw. Het is ook verbazingwekkend dat veel architecten -in elke Gouden Gids te vinden tussen ‘archiefvernietiging’ en ‘artiest’- na één millenium de traditie van ‘buiten-wonen’ geen andere inhoud meer lijken te willen geven dan ongeremd exhibitionisme met electronische beveiliging. De maatschappij is toch niet zover geëvolueerd dat een ‘buitenhuis’, een ‘dorp’ en een ‘stad’ geen betekenis meer hebben? De ambitie bij architecten en stedebouwers zou kunnen zijn hoe dit inhoud te geven.
Weliswaar is door sociologen geconstateerd dat kortere carrières, kinderwensen en de winstgevende particuliere huizenmarkt leiden tot geplande wooncarrières. De keuze van de woonplaats is daarbij onder meer ingegeven door de kwaliteit die het woonmilieu ter plaatse biedt en de ligging ervan tov potentiële arbeidspolen. De keuze van het woonhuis zelf wordt natuurlijk mede bepaald door de beoordeling ervan als groeibriljant. Maar veel van de afgelegen marina’s en villaparken die nu worden gebouwd voor de veelal tweeverdieners hebben geen of nauwelijks voorzieningen. De kritische massa van het verzorgingsgebied is er te klein of het woonareaal te uitgestrekt. Het eerste kan door de markt worden opgelost, het tweede verdient nadere voorstellen van stedebouwers en architecten. Voorstellen waarbij de openbare ruimte niet meer is bepaald en gedimensioneerd door de parkeeroplossing en een open, parkachtige karakteristiek. Loopafstand dicteert de kernen van Elburg, Thorn, Willemstad, delen van Zeist, de brinkdorpen in Drenthe en geven een eigen, uiteenlopend scala mogelijkheden voor grondgebonden woningen met tuinen, een werk- en parkeerplek. Gewoon dorpen en stadjes, met als bestuur een vereniging van eigenaren die elke 4 jaar wordt gekozen en met nét genoeg voorzieningen, elk temidden van ons prachtige poldermodel.