De stadtjers van Groningen mochten van een culturele elite onlangs kiezen uit zeven manieren om de stad te slopen. Die elite heeft het smakeloze idee gehad de mening van de bevolking te willen horen over een zevental door hen gekozen modernistische architecten. De strop, de kogel, de stoel, de spuit, de gifbeker, de valbijl en de gaskamer werden verbeeld door zeven plannen voor een locatie op een binnenterrein naast de Martinitoren. Het gemeentelijke programma van eisen was veel te groot voor de locatie: geen van de modernistische architecten gebruikte status of aandacht om dit te kritiseren en een alternatieve distributie van het programma in de stad onder te brengen. In de 68 pagina’s tellende plantoelichting van de winnaars komt het woord ‘mooi’ en het woord ‘schoonheid’ niet één keer voor. De vakjury gebruikt het woord mooi slechts in de context van een ‘mooi dakenlandschap’ – een meer dan potsierlijke tekst wanneer je de maquette van het beoogde stadsgezicht ziet. Jan den Boer schreef in de Volkskrant een vlammende oproep aan de politiek om zich niet meer neer te leggen bij dogmatische voorselecties van welstandsadviseurs of rijksbouwmeesters, maar de zoektocht naar passende schoonheid centraal te stellen.
Over smaak valt te twisten en over schoonheid des te meer. Smaak raakt – net als opinie, geloofsovertuiging en kunne – de integriteit van het individu, maar schoonheid is wat anders dan smaak of uitstraling, schoonheid ís. In een van de twee lezenswaardige artikelen in het boek Over Schoonheid (uitg. Waanders, 2000) stelt Auke van der Woud dat ‘een integrerend cultureel idee (dat modernistisch, traditionalistisch of een mix kon zijn)’ nu ontbreekt, met name in die sectoren waar publiek geld mee is gemoeid.
In sommige architectenkringen is het dan ook à la mode om te pas en te onpas te roepen dat er in een plan enige lelijkheid moet zitten. Geestig genoeg zijn deze architecten er ook als de kippen bij die ‘broodnodige’ lelijkheid te willen verzorgen. Er schiet me geen andere vormgeverdiscipline te binnen waar een dergelijk nihilisme bon ton is. De beeldende kunst gaat ver – maar dat hoort zo langzamerhand bij een vrije kunst. Bij de vrije kunsten laat je gewoon links liggen wat je niet aanstaat, en dan nog houd je teveel over voor de rest van je leven. Als een urinoir op zijn kant beeldhouwkunst is gebleken, waarom is een in schijfjes gesneden haai in een tank met formaldehyde dat dan ook niet? De culturele perversie van media en kunsthandel heeft tussen Marcel Duchamp en Damien Hirst weinig nieuws opgeleverd.
Schoonheid schept schoonheid en schoonheid is duurzaam. Iets moois, iets dat niet onverschillig laat, wordt beter onderhouden dan iets lelijks: schoonheid doet een beroep op haar rentmeester die schoonheid te onderhouden. Schoonheid is het ultieme middel waarmee het object (een voordeur, een kroonlijst, kozijn, stoel, beeld, schilderij, stofzuiger) buiten zijn functionele onmisbaarheid, zijn directe nut, zijn bestaan kan rekken.
Victor Freijser heeft zich voor mij onsterfelijk gemaakt door ooit in twee minuten op de radio in begrijpelijk Nederlands uit te leggen wat er in Den Haag te genieten valt op de fiets in de stad. Elke dag weer. Schoonheid definieert ons, schoonheid is een plicht en elke dag dat we verzaken, is een schande.