SPLINTERNIEUWE TRAPGEVELS, NRC 2-12-2006

Bernard Hulsman

 SPLINTERNIEUWE TRAPGEVELS DOOR BERNARD HULSMAN DE OPKOMST VAN DE RETRO-ARCHITECTUUR Nederlanders willen graag wonen in huizen van vroeger. Ons land is in de greep van neotraditionalistische architectuur: trapgevels, luiken, ouderwetse baksteen. De gevestigde modernistische architecten walgen daarvan. Ze noemen het Anton-Pieck-kitsch. Maar de bewoners zijn dolgelukkig.

 

 

Aan de zegetocht van de neotraditionalistische architectuur in Nederland komt geen einde. Terwijl Nederland in het laatste decennium van de 20ste eeuw dankzij Rem Koolhaas, Ben van Berkel en andere 'supermodernistische' architecten wereldwijd bekend werd als het 'modernste architectuurland ter wereld', verschenen overal in het land buitenwijken die door hun bakstenen huizen met zwarte puntdaken, dikke witte raamlijsten en zelfs luiken juist oud en vertrouwd ogen. Zelfs de trapgevel, een middeleeuwse gevelsoort die sinds het begin van de zeventiende eeuw een kommervol bestaan leidde, is teruggekeerd in het nieuwe Nederland, zoals in Eson-stad, een vakantiedorp in Friesland.

 

Zo'n anderhalve eeuw nadat de meeste bolwerken rondom de oude steden zijn gesloopt, krijgt het neotraditionalistische Nederland opvallend vaak de vorm van vestingstadjes. De komende jaren zullen er vele worden gebouwd, zoals Kloosterveste, een nieuwe wijk die gebouwd gaat worden bij Assen. De huizenverkoop begon al afgelopen zomer. Kloosterveste wordt een 'cirkelvormig, knus vestingstadje dat de sfeer van vroeger ademt', zo belooft de website. Tekeningen van Kloosterveste laten zien dat ook hier de inmiddels beproefde middelen van de nieuwe, Nederlandse vestingstadjes worden ingezet. De straten worden smal en bestraat met klinkers. De gevels van de woningen worden van baksteen, maar zullen allemaal van elkaar verschillen. Bovendien verspringen ze in hoogte. In het hart van Kloosterveste wordt de bebouwing het hoogst, alsof de wijk niet in één keer is neergezet, maar geleidelijk is gegroeid.

 

Het neotraditionalisme begon zijn opmars in Helmond. Hier, in deze Brabantse industriestad, werd zo'n twaalf jaar geleden Dierdonk gebouwd, de eerste woonwijk met nieuwe 'jaren-dertig-huizen'. Toen Dierdonk af was volgde Brandevoort, de Helmondse Vinex-wijk in de vorm van een dorp van 6.000 neotraditionalistische woningen. Brandevoort kreeg een vesting als hart, compleet met een vestinggracht en poort- en hoektorengebouwen

 

De wethouder

 

Sjef Jonkers (70) heeft in de jaren 1986-1998 als wethouder stedelijke ontwikkeling van Helmond een belangrijke rol gespeeld bij de bouw van Dierdonk en Brandevoort. Maar aan de keukentafel van zijn woning in Helmond wijst hij de kwalificatie 'geestelijk vader van Dierdonk en Brandevoort' af. 'Zoiets breng je niet in je eentje tot stand', zegt hij, terwijl hij boeken, plattegronden en foto's van Brandevoort laat zien. 'Brandevoort was het resultaat van de samenwerking van de gemeente en projectontwikkelaars.'

 

Maar toen Jonkers in 1986 wethouder voor het CDA werd, wist hij wel dat de toen op stapel staande uitbreiding van Helmond anders moest worden dan eerdere nieuwbouwwijken. 'Het waren de jaren tachtig, de tijd van de nieuwe truttigheid en bloemkoolwijken', vertelt hij. 'Helmond leidde een kommervol bestaan. Van 1980 tot 1991 was het daarom een groeigemeente die 1000 woningen per jaar moest bouwen. Het idee was dat Helmond zo uit de problemen zou groeien. Maar de nieuwe wijken bleken niet aantrekkelijk voor Helmonders met midden- en hoge inkomens. Te veel mensen die het zich konden permitteren, trokken weg uit de stad.'

 

Zo stelde Jonkers na zijn aantreden als wethouder vast dat veel van zijn ambtenaren niet in Helmond, maar in naburige dorpen als Mierlo woonden. 'We zijn toen nagegaan waarom', vertelt Jonkers. 'Wat bleek? Ze wilden landelijk wonen, met veel groen en ruimte en een kleinschalige omgeving. Tegelijkertijd stuitten we op een studie van Maarten Ouwens van bureau Wissing naar wijken uit de jaren dertig. Vrijwel alle wijken uit de jaren dertig, ook hier in Helmond, bleken geliefd te zijn. De jaren dertig werden daarom het uitgangspunt voor Dierdonk: een tuinwijk waar architectuur en stedenbouw één zijn, met grote tuinen en huizen in een eigentijdse versie van de jaren-dertig-stijl.'

 

Dierdonk werd een succes: de woningen waren snel verkocht en de wijk werd sneller gerealiseerd dan voorzien. 'Veel Helmondse ambtenaren gingen er wonen', zegt Jonkers. Toch wilde Jonkers niet nóg een jaren-dertig-wijk toen Brandevoort, de volgende uitbreiding van Helmond, zich eind jaren negentig aandiende. Jonkers: 'Je moet een succes niet herhalen. We gingen samen met een ontwikkelaar op zoek naar een architect met goede ideeën en we kwamen uiteindelijk terecht bij Rob Krier.'

 

Rob Krier is al sinds de jaren zeventig van de 20ste eeuw een postmoderne of, beter gezegd, anti-modernistische architect. Toen Jonkers hem bij Brandevoort betrok, was Krier bezig met de bouw van de Resident, de nieuwe wijk bij het Centraal Station in Den Haag waar nauwe straten en besloten pleinen moesten zorgen voor een traditionele, 'Europese' stedelijkheid. 'We kozen voor Krier omdat hij kritisch stond tegenover de gangbare stedenbouw', zegt Jonkers. 'Hij stelde vast dat mensen graag op vakantie gaan in oude stadjes in Toscane en Andalusië en trekt daaruit de conclusie dat we wijken met soortgelijke menselijke maten moeten bouwen. Samen met hem heeft het ontwerpteam toen bedacht dat Brandevoort een nieuw dorp moest worden. Als mensen zo graag in een dorp willen wonen, waarom bouwen we er dan niet gewoon een? Natuurlijk moest dit geen Italiaans dorp worden, maar een Nederlands dorp.'

 

Toch werd Brandevoort geen gewoon Nederlands dorp. Omdat het hier om een Vinex-wijk ging, moest er een bouwdichtheid van 30 woningen per hectare worden gehaald - Dierdonk telt er slechts zeventien. Om een groot deel van Brandevoort toch bijna net zo ruim en groen als Dierdonk te laten worden, kreeg de Helmondse Vinex-wijk een dichtbebouwde vesting als centrum. 'In de vesting is de dichtheid 50 woningen per hectare', legt Jonkers uit. 'Hier staan gesloten bouwblokken met binnenhoven waar de auto's geparkeerd worden. Elke woning is anders en heeft een eigen identiteit. Buiten het centrum krijgen de wijken 25 woningen per hectare. Zo lijkt Brandevoort op een organisch gegroeid stadje.

 

De bewoners

 

Ook Brandevoort is een succes, leert een rondgang door het nieuwe dorp in aanbouw. De wijk is nu al trots op zichzelf, zo blijkt in de tijdschriftenwinkel. Hier zijn vijf ansichtkaarten van de nieuwbouwwijk te koop - vermoedelijk is Brandevoort de enige Vinex-wijk waarvan commerciële ansichtkaarten te koop zijn. Ze lopen goed, vertelt de verkoopster, de mooiste is zelfs uitverkocht. 'Zelf woon ik hier niet', zegt ze. 'Maar ik vind het elke keer weer een genot om door de wijk naar mijn werk te fietsen. Ik zou er best willen wonen.'

 

'Het is hier net zo gezellig als in het centrum van Amsterdam', zegt Charine van Hoof bij de Albert Heijn in Brandevoort die in een tijdelijk gebouw is gehuisvest. 'Alleen staat alles keurig recht.' Samen met haar vriend en dochter is ze twee jaar geleden verhuisd uit het centrum van Helmond naar een huurwoning in Brandevoort. 'Vooral de binnenplaats van ons woningblok is erg fijn', zegt ze. 'Daar kunnen de kinderen overdag veilig spelen. De geparkeerde auto s zijn dan bijna allemaal weg, en de toegangspoort is dicht.'

 

Ook andere Brandevoortbewoners roemen de gezelligheid van hun wijk. 'Ik kom oorspronkelijk uit Eindhoven', zegt Nicole van Houten die al viereneenhalf jaar in Brandevoort woont. 'Vroeger zeiden we altijd tegen elkaar dat we nooit in Helmond zouden gaan wonen. Maar nu wonen mijn twee zussen er ook en binnenkort verhuist mijn moeder hiernaar toe. Brandevoort is een oude, nieuwe wijk en elk huis heeft, net als in een oud stadje, een eigen gevel. Maar het heeft niet de nadelen van echte oudbouw.'

 

Ook Van Houten waardeert het binnenhof van haar woningblok waar haar twee kinderen kunnen spelen. 'Het binnenhof zorgt er ook voor dat er een soort gemeenschap ontstaat', zegt ze. De bewoners houden er feesten en letten op elkaars kinderen.'

 

Mevrouw A.M.H. Willems gebruikt ook al het woord gezellig in haar lofzang op Brandevoort. Ze woont er niet zelf, maar past er twee dagen per week op haar kleindochter, vertelt ze op een bankje in een van de Brandevoortse binnenhoven. 'Ook heel fijn van de huizen hier is dat ze behoorlijk grote zolders hebben', zegt ze. 'Ik zou hier zelf graag wonen, maar er zijn wachtlijsten voor de ouderenwoningen.'

 

De projectontwikkelaar

 

Frank van Genne, directeur Onderzoek & Innovatie van gebiedsontwikkelaar am, kijkt niet raar op, als hij in zijn kantoor in Nieuwegein hoort dat alle bewoners van Brandevoort hun wijk 'gezellig' noemen. 'Gezelligheid is wat Nederland Nederlands maakt en tegelijk is het een woord dat in geen enkele architectuuropleiding voorkomt', zegt Van Genne die sinds twee jaar ook lector Vastgoed bij het Instituut voor Bedrijfskunde van de Hanzehogeschool in Groningen is. 'Meer dan voorheen gaat het in de nieuwe wijken nu om identiteit, om sfeer en gevoel. En retro-architectuur wordt nu eenmaal gauw als 'gezellig' ervaren.'

 

Toch relativeert Van Genne de unanieme lof van de bewoners voor Brandevoort. 'Het is lastig om nu al vast te stellen wat bewoners nu echt van Brandevoort vinden', zegt hij. 'Vooral eerste kopers van woningen hebben de neiging om het verkoopverhaal van de architect of ontwikkelaar te herhalen. Je moet door het enthousiasme over Brandevoort ook niet denken dat iedereen alleen maar neotraditionalisme wil. In mijn werk bij am en het onderzoek bij de Hogeschool maken we onderscheid tussen verschillende leefstijlen met bijbehorende verschillende vormvoorkeuren. Maar die vormvoorkeuren zijn beslist niet eenduidig. Iemand die in Brandevoort woont heeft niet per se ook een retro-interieur. Zo staat in het huis van een Brandevoortbewoner die ik ken een heel strakke Italiaanse design-keuken. Bovendien veranderen smaakvoorkeuren in de loop van de tijd. Het is bij architectuur niet anders dan met kleren: eerst zijn spijkerbroeken met nauwe pijpen in de mode, later met wijde pijpen.'

 

Maar het is niet alleen een kwestie van mode dat het neotraditionalisme in de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw doorbrak in Nederland. Ook de grondige veranderingen die toen plaatsvonden in de Nederlandse woningbouw zijn van invloed geweest. In 1994 werden de woningcorporaties en woningbouwverenigingen verzelfstandigd en werden bijna alle staatssubsidies in de woningbouw afgeschaft. Mede hierdoor zijn het nu niet langer de woningcorporaties, maar de projectontwikkelaars die de meeste woningen bouwen in de Vinex-wijken. 'De Vinex-wijken zijn de eerste naoorlogse nieuwbouwwijken waarvan projectontwikkelaars veel grond in handen hadden', vertelt Van Genne. Hierdoor zaten we, voor het eerst, al in de ontwerpfase om de tafel met gemeenten en stedenbouwkundigen. We beschouwden de bouw van Vinex-wijken midden jaren negentig als tamelijk riskant, zodat we meer geneigd waren om naar de markt te luisteren. Daar kwam bij dat de burger toen ook veel mondiger werd.'

 

Zo kwam er een einde aan wat Van Genne zonder schroom 'de terreur van het modernisme' noemt. 'Na de Tweede Wereldoorlog gaven architecten, stedenbouwkundigen en bestuurders van corporaties en gemeentes bijna eensgezind de voorkeur aan modernistische architectuur en stedenbouw. Modernisme was iets goeds dat van bovenaf werd opgelegd. Met boekjes over hoe je goed moest wonen werd de bevolking erin onderwezen. Maar het modernisme leidde nauwelijks tot wijken die nu nog populair zijn. Ik begrijp de populariteit van de oude en nieuwe jaren-dertig-wijken dan ook wel. In de jaren dertig werden voor het laatst wijken gebouwd waarin architectuur en stedenbouw één waren. Dat voel je als je er bent. De jaren-dertig-wijken zijn ruimer van maat, de kavels zijn groter, de beukmaten van de woningen breder, de tuinen groter. Zelfs nu ze vol staan met auto's, kun je er nog ademhalen.' De architect

 

Ook Peter Drijver van Scala Architecten noemt de jaren dertig de laatste periode waarin architectuur en stedenbouw nauw met elkaar waren verbonden. 'Tot en met de jaren dertig waren buitenwijken organische uitbreidingen van de stad', zegt hij bij de maquette van Schuytgraaf in het informatiecentrum van deze Arnhemse Vinex-wijk. 'Nieuwe straten en wegen sloten aan op oude. Maar in Schuytgraaf is dit niet het geval. Als zoveel naoorlogse wijken staat Schuytgraaf min of meer los van de oude stad.'

 

Scala heeft, samen met Mulleners en Mulleners en Schippers architecten, het vestingdeel van Schuytgraaf ontworpen. 'Waarom een vestingstad?', vraagt hij terwijl hij in de maquette het mede door zijn bureau ontworpen deel aanwijst. 'Ik zou het echt niet weten. Het thema is niet door ons verzonnen, maar is ons gevraagd. Er is hier in dit landschap in ieder geval geen enkele aanleiding voor. Als architect heb je geen enkele zeggenschap over het voortraject. Schuytgraaf is ontworpen door kcap van Kees Christiaanse. Die heeft de wijk in een aantal 'velden' verdeeld en elk veld heeft een eigen thema gekregen.'

 

Drijver is een van de heel weinige Nederlandse architecten die van begin af aan was geïnteresseerd in traditionele architectuur.

 

Na zijn studie aan de Technische Universiteit richtte hij in 1988 Scala op, een bureau dat zich eerst vooral richtte op stadsvernieuwing en later ook op nieuwbouwwijken, vertelt hij, lopend in het mede door hem ontworpen deel van Schuytgraaf. 'Goed aan het vestingstadje is dat de verschillen in architectuur niet erg groot zijn. Stedenbouw is ruimtekunst en die kun je alleen ervaren als je niet al te zeer op losse objecten moet letten. Goed hier in Schuytgraaf is ook dat er straten zijn waar je doorheen wilt lopen. Sommige straten hebben door de iets schuin geplaatste woningen een schegvorm gekregen, zodat je als wandelaar bijna ongemerkt een wisseling in perspectief krijgt. Een goede straat maak je ook niet met grote voortuinen. Een kleine voortuin of stoep waar een bankje kan staan, is genoeg.'

 

Net als in Brandevoort moet in Schuytgraaf een groot deel van de bewoners hun auto achter hun woning parkeren. 'Veel buitenwijken hebben geen betekenisvolle openbare ruimte', legt Drijver hierover uit. 'Dat komt mede doordat er overal op straat auto's staan geparkeerd. Dan ga je niet even suiker lenen bij de buurman, maar spring je meteen in de auto om even naar de supermarkt te rijden. Daarom hebben we hier in Schuytgraaf zogenaamde 'parkeerkoffers' gemaakt, parkeerruimtes naast en achter de huizen. De ingangen hiervan zijn asymmetrisch, zodat je niet het gevoel krijgt dat het een zijstraat is.'

 

Er staan ook appartementengebouwen in de vestingstad van Schuytgraaf, met galerijen zelfs. 'De galerijen bevinden zich aan de achterkant, die zie je niet vanaf de straat', zegt Drijver. 'Maar omdat we het belangrijk vinden dat een gebouw deuren heeft aan de straatkant, hebben we daar de entree naar de galerijen geplaatst, plus nog enkele deuren voor afzonderlijke appartementen. De balkons hebben echte consoles gekregen - veel moderne architecten zouden ze laten zweven. Maar wij willen juist laten zien dat ze ergens op willen steunen.'

 

Veel rijtjeshuizen hebben luiken gekregen. Ze kunnen niet dicht, maar zitten vast aan de gevels, het gevolg van een bezuiniging. Toch is Drijver het niet eens met de kritiek dat ze nostalgisch zijn. 'Het gaat hier niet om nostalgie', zegt Drijver. 'Het gaat er niet om dat we de scharensliep en de melkboer weer terug willen. Het gaat erom dat een ontwerp goed werkt. Belangrijk hierbij is hoe het huis zich presenteert aan de straat. Daarom hebben de deuren een degelijke omlijsting gekregen en de ramen luiken. Dat is heel conventioneel, maar dan wel een traditie die werkt, een levende conventie. Dat het werkt, merk je aan bewoners die hun huizen en de omgeving goed verzorgen. Dat zie je ook in Brandevoort.'

 

MODERNISTISCHE ARCHITECTEN NOEMEN HET NEOTRADITIONALISME 'ANTON PIECK'.

Zo geliefd als de neotraditionalistische woonwijken zijn bij bewoners, zo gehaat worden ze door critici en architecten. Disneyland, nep, Anton Pieck, valse nostalgie, heimwee-bouwkunst zijn woorden die in de vakpers al snel vallen in de schaarse besprekingen van neotraditionalistische architectuur.

Wat alle kritiek op Brandevoort gemeen heeft is dat deze moralistisch van aard is. Hoe geformuleerd ook, de kritiek komt er altijd op neer dat neotraditionalisme oneigentijds is en dus verwerpelijk omdat een architect nu eenmaal de morele plicht heeft zijn eigen tijd uit te drukken.

Heel duidelijk komt het moralistische karakter naar voren in wat Jo Coenen, de Maastrichtse architect die tot twee jaar geleden de rijksbouwmeester was, zei over de Helmondse, neotraditionalistische wijken Dierdonk en Brandevoort. In een videoverslag van een debat over de 'culturele identiteit van Helmond' noemt hij de architectuur in deze wijken niet alleen een 'leuk sausje', 'gemakkelijk' en 'een doekje voor het bloeden', maar ook 'onecht' en 'niet waar'. En onware dingen ontgingen de god van de architectuur beslist niet, voegde hij er dreigend aan toe.

Sjef Jonkers, de vroegere Helmondse wethouder die nauw was betrokken bij de bouw van Dierdonk en Brandvoort, maakt zich boos over de kritiek. 'Van Dierdonk en Brandevoort wordt vaak al gauw gezegd dat het kopie-architectuur is', zegt hij. 'Maar dat is onzin. In Dierdonk staat niet één huis dat een kopie is van een huis uit de jaren dertig. En één oogopslag is genoeg om vast te stellen dat het centrum van Brandevoort anders is dan welk oud vestingstadje dan ook. Neotraditionalisme is net zo iets als de renaissance. Zoals de renaissance-architecten teruggrepen op de Romeinse architectuur maar toch duidelijk andere gebouwen maakten dan in de oudheid, zo laat het neotraditionalisme traditionele architectuur op een eigentijdse manier herleven.'

Peter Drijver van Scala Architecten en een van de ontwerpers van het vestingstadjesdeel van Schuytgraaf wijt de weerzin van veel critici en architecten tegen het neotraditionalisme aan hun obsessie met vernieuwing. 'De architectuurkritiek is in handen van kunsthistorici en die zijn altijd gericht op stijlvernieuwingen', zegt hij. 'Ze begrijpen niet dat er in wezen niet zo veel is veranderd in het wonen. Het idee van de modernisten dat je de hele geschiedenis van tafel kunt vegen en volstrekt nieuwe gebouwen voor de nieuwe mens maakt, is naïef gebleken. Wonen komt er nog steeds op neer dat je een plek hebt waar je met je geliefde wilt zijn en waar je je kinderen grootbrengt. Natuurlijk zijn de woningen, anders dan een eeuw geleden, nu uitgerust met wc's, badkamers en hebben de bewoners gas en stroom. Het inzicht dat er geen verband is tussen techniek en esthetiek zou een bevrijding moeten zijn, maar voor veel critici is het dat niet. Die zitten nog steeds vast aan bepaalde esthetische voorkeuren. Het vreemde is dat achter de neotraditionalistische gevels vaak dezelfde seriematig gebouwde huizen schuilgaan die wel op kritische waardering zouden kunnen rekenen als ze een modernistische buitenkant hadden. De kritiek op het neotraditionalisme richt zich puur en alleen op de huid, op het beeld. De weerzin is vooral een kwestie van stijl.'

 

Info:  

Bernard Hulsman is redacteur van NRC Handelsblad. Korrie Besems is fotograaf. 'Als mensen zo graag in een dorp willen wonen, waarom bouwen we er dan niet gewoon een?' 'Het is bij architectuur niet anders dan met kleren: eerst zijn nauwe pijpen in de mode, later wijde.' Veel rijtjeshuizen hebben luiken gekregen. Ze kunnen niet dicht, maar zitten vast aan de gevels.

Foto-onderschrift:  

FOTOGRAFIE KORRIE BESEMS Appartementsgebouw in Schuytgraaf, een Arnhemse Vinex-wijk. Ontwerp: Scala Architecten. Vakantiepark Esonstad in noord-Friesland. Een van de negen kastelen in de wijk Haverleij, bij Den Bosch. Ontwerp: Sjoerd Soeters. Moderne jarendertigbouw in de Hoon I, in Houten-Vinex. Ontwerp: A12 Architecten. De wijk Brandevoort in Helmond, een schepping van de architect Rob Krier. Gezicht op vakantiepark Esonstad in noord-Friesland.

Trefwoord:  

Dorpen en steden; Architectuur

Geografie:  

Nederland

 

 

Download PDF