Architect Peter Drijver: ‘ Je huis houdt niet op bij je voordeur.’ Ooit begon Drijver zijn architectenbureau in het legendarische krakersbolwerk De Blauwe Aanslag. Nu huist zijn Scala architecten in een monumentaal pand. Maar de stedenbouwkundige blik is nog steeds down to earth
.
‘Een schitterend gebouw,’ zo omschrijft Drijver de nieuwbouw van de Kesslerstichting aan De la Reyweg. Het kleurrijke gebouw dat ontworpen is door collega architecten Soeters en Van Eldonk straalt een soort sympathieke warmte uit, meent hij.
‘Dakloos’ in eigen huis
Drijver: ‘En dat in een, bouwkundig gezien, moeilijke wijk. Transvaal heeft namelijk niet de ingetogen geraffineerdheid van de Haagse School zoals je dat in Rustenburg Oostbroek of het Benoordenhout aantreft. Nee Transvaal was een bouwkundig rommeltje. Bij de Herman Kosterstraat een beetje armelijke Amsterdamse School en bij de Kempstraat had je opeens van die vrolijke portieken met een bijna landelijk gemetselde borstwering die op een hele vriendelijke manier aan de straat stonden. Bij de vernieuwing van Transvaal heeft men helaas gekozen voor een bikkelharde zakelijke stijl. Ik heb niet het idee dat de ontwerpers erg goed hebben nagedacht dat er ook nog mensen moesten wonen. Een simpel voorbeeldje. Er staan aan het Mandelaplein woonblokken met slaapkamers op de begane grond aan de straatkant. De ramen van die slaapkamers zijn tot de stoep doorgetrokken. Als een echtpaar ’s-nachts wat pret wil beleven, zijn ze dus van het openbare straatleven gescheiden door… een glaswand. Je bent dan weliswaar niet dakloos maar de straat is gevoelsmatig dan toch wel heel dicht bij. Dat vind ik een hele misselijke manier van nadenken over hoe die mensen in dat huis hun eigen nest moeten hebben. Na de oplevering van die huizen zag ik hoe bewoners met kranten en folie die ramen dicht gingen plakken om er in godsnaam nog een soort van ‘binnenkant’ van te maken. Tja…’
De rustige, bijna bedachtzame formulering, met die altijd aanwezige onderstroom van ronkend engagement: het is Peter Drijver ten voeten uit. Als een bevlogen baksteendruïde stelt hij de receptuur van zijn architectonische ‘toverdrank’ samen. De ingrediënten daarvan zijn van een verbijsterende eenvoud: oog hebben voor een buurt, de historie daarvan, de bestaande bebouwing mee laten spelen in een ontwerp en bewust zijn ‘dat er ook nog mensen in moeten willen wonen.’ Graven in de context, noemt Drijver dat. Waardoor je meer dingen boven tafel krijgt die je op de één of andere manier bij herbestemming of nieuwbouw kan benutten. Want je huis gaat verder dan de voordeur.
Drijver: ‘Je portiek, je straat, het pleintje of de winkel op de hoek, tot aan de stad aan toe, het hoort allemaal bij jouw huis. Als je wil dat we als stad blijven samenwonen, of dat de integratie lukt, dan is het je sociale opgave om constant die vraag te blijven stellen: hoe richten we de stad zodanig in dat zo veel mogelijk mensen zich welkom voelen. Als ontwerper moet je dus zorgen dat bijvoorbeeld studenten of Polen niet gecategoriseerd worden tot een ‘zielige groep’, maar dat je ze welkom heet in de straat. Dus geen kazerne-achtige hoogbouw waar je zoveel mogelijk studenten bij elkaar propt met één toegangsdeur, waarachter ze de beest uit kunnen hangen, terwijl aan de straatkant van die ene toegangsdeur de politie patrouilleert. Met dat concept span je het paard achter de wagen want je hebt constant beheersproblemen. Meng die studenten of Polen tussen andere categorieën bewoners en heet ze welkom in die straat. Maak ze deelgenoot van die straat. Als je namelijk deelgenoot bent van die straat, ga je je automatisch veel socialer gedragen dan wanneer je dat niet bent. Als je de stad namelijk als je woning ziet, dan maak je je ook druk over die stad. Kijk, ik zal nooit in de wijk Zorgvliet komen te wonen. Toch hou ik me bezig met de komst van Eurojust in die wijk. Die wijk heeft villa’s en landelijk groen als kwaliteit. Dat moet je niet gaan verpesten door daar een prestigieus Eurojustgebouw neer te gaan zetten. Begrijp me goed, ik ben niet tegen prestigieuze gebouwen. Integendeel. Maar prestigieuze gebouwen moeten de ruimte hebben, zodat de kwaliteiten van zo’n gebouw tot hun recht kunnen komen. Wat Eurojust betreft is die ruimte in overvloed op het nabijgelegen Verhulstplein. Wat ik dan weer niet begrijp is dat verantwoordelijk wethouder De Jong stug vol blijft houden aan de locatie Zorgvliet, daarmee de bewoners consequent de gordijnen injagend met als resultaat straks een gebouw waar niemand blij mee is. De bewoners niet omdat het gebouw een negatieve impact heeft op het karakter van hun wijk en Eurojust niet omdat het eigenlijk op een hele verkeerde plek staat waar het niet tot z’n recht kan komen.
Zet daar nu eens het Vredespaleis tegenover. Het Vredespaleis is het resultaat van een prijsvraag waar een heleboel mensen bij betrokken waren. Alle besluiten over de locatie, hoe het gebouw eruit moest komen te zien, etc, etc werden gedragen door de Hagenaars. Het resultaat? Een gebouw waar iedereen, l bij de opening op 28 augustus 1913 trots op was en nu nog steeds is. Dat zie ik met Eurojust in Zorgvliet nog niet snel gebeuren.
De eerste klus voor Drijver en zijn kompanen was begin jaren tachtig. Ook toen crisis. Hoge jeugdwerkeloosheid. In die periode stond aan een Haagse singel het gebouw van de voormalige meubelfabriek PANDER leeg. Lotsbestemming: sloop vanwege de stadsvernieuwing. Dat sloopplan vonden Drijver en de zijnen maar niets. Het was immers de laatste grote fabriek langs de Haagse singels, plus dat het verhaal van PANDER zelf een soort jongensboek was. Sloop zou dat verhaal uit het stadsbeeld wissen. Eeuwig zonde, vond Drijver.
Drijver: ‘Het jongensboek van PANDER is dat van een Haagse meubelmaker die in 1933 de ambitie had om het snelste postvliegtuig van die tijd te bouwen. Dat bouwen lukte, alleen verongelukte de Pander S4 Postjager op zijn eerste reis. Een legendarisch verhaal. Behoud van PANDER dus. Het was crisis, we hadden geen opdrachten, maar we konden wel op eigen houtje een plan ontwerpen. We hadden tenslotte een vak geleerd, nietwaar? Het plan van ons bestond uit zowel woningen plus huisvesting van zogeheten kleinschalige mens en milieuvriendelijke ondernemingen, de oervorm van het hedendaagse duurzaamheids ideaal. Uiteindelijk honoreerde het Haags gemeentebestuur onze herbestemmingplannen met een heuse betaalde opdracht. Achteraf terug rekenend hebben we er amper iets aan verdiend. Iets van 2 gulden 50 per uur. We waren nog jong en moesten een hoop leren. Uiteindelijk bewijst PANDER mijn stelling dat mensen zich welkom moeten voelen. Het complex in zijn huidige vorm bestaat nu 20 jaar en er is geen spoortje verwaarlozing of achterstallig onderhoud.’
Jong, idealistisch en nog een hoop te leren. Dat moesten ook de toenmalige krakers van De Blauwe Aanslag. Kort na de daadwerkelijke kraak van het gebouw, gaf Drijver een interview aan de Haagsche Courant. Vol idealisme vertelde hij de journalist dat er gemakkelijk 80 tot 90 mensen konden wonen. Diezelfde week vervoegden zich drommen daklozen voor de deur. Sommigen heel sympathiek, sommige notoire leugenaars, maar ook sportschoolachtige ‘kleerkasten’ wier massieve spierbundels aangestuurd werden door een nogal wiebelige psyche.
Drijver: ‘Van al die woningzoekenden, waren de kinderen van 14- 15 jaar die van huis weg waren gelopen, het meest indringend. Die zijn extreem kwetsbaar en tegelijkertijd extreem vastberaden. Dat is een zeer explosief mengsel. Als daar geen goede plek voor is, dan kan van alles met die kinderen gebeuren. Dat wens je die kinderen, maar ook hun ouders absoluut niet toe. En er was bijvoorbeeld ook een man van 30 met een denkraam van iemand van 14. Had daarbij ook last van wanen. Levensgevaarlijk. Het ene moment heel aardig en het andere moment sloeg hij de hele tent kort en klein. Die had echt professionele hulp nodig, dat wij hem natuurlijk niet konden geven.’
Dat er tussen dakloosheid en een huis hebben slechts een loonstrookje kan zitten; daar gelooft Drijver niet zo in. Het is veeleer de verwarring die uiteindelijk tot dakloosheid kan leiden, meent hij.
‘Het leven is vrij ingewikkeld en als je door iets helemaal in beslag genomen wordt, dan kan je in de war raken. En je kan ook in de war raken omdat je gewoon… in de war bent. Een psychische aandoening hebt. En als je al een dak boven je hoofd hebt, is het nog een hele heisa om dat dak boven je hoofd te houden. Komen er nog andere verwarrende zaken bij, dan wil dat dak boven je hoofd nogal eens wegvallen.
Kijk, de stad is bij uitstek de biotoop voor mensen die in de war zijn, want op het platteland tussen de aardappels overleef je niet. In de stad kan dat wel want er zijn plekken om te schuilen. De stad op zijn beurt moet nadenken over de plekken die je die mensen geeft. Zoals de Kesslerstichting, het Leger des Heils, maar ook allerlei begeleid wonenprojecten. Toch is dat allemaal niet voldoende omdat de vraag zo enorm is. Ondanks de crisis vind ik dat de verantwoordelijke overheden die overheidstaak ruimhartig ter hand moet blijven nemen. Zodat ook daklozen zich thuis kunnen voelen in bijvoorbeeld zo’n nieuw gebouw van de Kesslerstichting.’